ECLI:NL:CRVB:2019:1096
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de verplichtingen van de verzekerde onder de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een werkneemster die sinds 8 juli 2008 arbeidsongeschikt is en recht heeft op een WGA-uitkering. Het Uwv heeft in 2014 besloten om de WGA-uitkering van de werkneemster ongewijzigd voort te zetten. Appellante, de werkgever, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij van mening is dat de werkneemster geen adequate medische behandeling volgt en dat het Uwv had moeten toetsen aan de verplichtingen van de werkneemster onder de Wet WIA. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het Uwv zich heeft kunnen beperken tot het nemen van beslissingen over de mate van arbeidsongeschiktheid en de duurzaamheid daarvan. De Raad oordeelt dat er geen verplichting bestaat voor het Uwv om bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid ook te toetsen of er aanleiding is om een maatregel op te leggen wegens het niet naleven van de verplichtingen door de werkneemster. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen de beoordeling van het recht op uitkering en de verplichtingen van de verzekerde onder de Wet WIA.