Uitspraak
17.1010 MAW
13 december 2016, 15/8814 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een militair met een officiersrang, was ontslagen bij koninklijk besluit, waarbij de Kroon als procespartij optrad. De appellant had ervoor gekozen om tijdens de hoorzitting niet inhoudelijk te discussiëren, wat voor zijn rekening en risico kwam. De Raad oordeelde dat de appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt toe te lichten en dat hij niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen schending van de hoorplicht was en dat de Kroon in redelijkheid had kunnen besluiten dat handhaving van de dienstverhouding niet langer nodig was, gezien de houding en het gedrag van de appellant. De Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat het gedrag van de appellant niet in overeenstemming was met de normen en waarden die binnen defensie gelden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.