ECLI:NL:CRVB:2016:1215
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.J.A. Kooijman
- K.J. Kraan
- M.C.D. Embregts
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het vaststellen van een ambtsbericht wegens wangedragingen door een reservist
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een reservist in de krijgsmacht, had hoger beroep ingesteld tegen de vaststelling van een ambtsbericht door de Minister van Defensie. Dit ambtsbericht was vastgesteld naar aanleiding van wangedragingen van de appellant, die onder andere beledigende opmerkingen had gemaakt tegen een vrouwelijke medewerker van de minister. De minister had in een besluit van 21 augustus 2013, na bezwaar, het ambtsbericht gehandhaafd. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de minister bevoegd was om een ambtsbericht vast te stellen en dat de feiten in het ambtsbericht niet onrechtmatig waren verkregen.
Tijdens de zitting op 18 februari 2016 heeft de appellant zijn standpunten toegelicht, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. A. Verkroost. De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep beoordeeld, waaronder de stelling dat zijn uitlatingen uit hun verband waren getrokken en dat een bepaalde medewerker niet als getuige was opgeroepen. De Raad oordeelde dat de inhoud van het ambtsbericht op zichzelf al voldoende grondslag bood voor de minister om tot het bestreden besluit te komen. Ook werd geoordeeld dat de rechtbank in redelijkheid had kunnen afzien van het oproepen van de medewerker als getuige, omdat dit niet zou bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De Raad benadrukte dat van een reserveofficier verwacht mag worden dat hij respect toont naar al het personeel van de organisatie, en dat de gedragingen van de appellant in hoge mate verwijtbaar waren.