In deze zaak heeft appellante, een rechter in opleiding (rio), beroep ingesteld tegen het besluit van het bestuur van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat haar eindbeoordeling op 'onvoldoende' heeft vastgesteld. De eindbeoordeling was gebaseerd op evaluaties van haar functioneren tijdens de opleiding, waaruit bleek dat zij problemen had met samenwerking en communicatie. De Raad voor de Rechtspraak heeft de beoordeling van het bestuur getoetst aan de hand van de geldende beoordelingscriteria en de relevante wetgeving. De Raad concludeert dat het bestuur in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen gebruik te maken van de mogelijkheid om het judicium op 'voldoende' te bepalen, ondanks dat appellante binnen de marge van 5% onder de cesuur van 70% scoorde. De Raad oordeelt dat de samenwerking en communicatie van appellante niet op het vereiste niveau waren, wat leidde tot de beëindiging van haar aanstelling als rio. Het beroep van appellante wordt ongegrond verklaard.