Uitspraak
2 augustus 2016, 15/276 (aangevallen uitspraak)
mr. B.S. Tibben.
OVERWEGINGEN
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782; circulaire). Eén van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’ (loopbaanbeleid). In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming (bevordering) van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de bevordering van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf 1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet. Het loopbaanbeleid voor bevordering van schaal 7 naar schaal 8 is met ingang van 1 januari 2013 beëindigd. In april 2013 zijn door de Adviescommissie Loopbaanbeleid GGP van het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) nadere uitvoeringsafspraken vastgelegd.
artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarbij is van belang dat appellante destijds de mogelijkheid heeft gehad bij de voormalige politieregio [regio 2] een verzoek om bevordering in te dienen, maar ervoor heeft gekozen dat niet te doen, omdat zij overgeplaatst wilde worden naar de Eenheid [Eenheid 2] . In de omstandigheid dat in dit geval het dossier van appellante niet aan de politiechef en de voorzitter van de ondernemingsraad is voorgelegd, is niet onzorgvuldig, nu in het bezwaarschrift van appellante het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule niet is gemotiveerd. Voorts heeft de rechtbank het verzoek om veroordeling tot vergoeding van immateriële schade wegens schending van de redelijke termijn toegewezen tot een bedrag van € 500,-.
20 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4176 en ECLI:NL:CRVB:2018:4180). Appellante verkeert niet in een situatie die bij de totstandkoming van het beleid niet is bezien of voorzien. Dat appellante niet beschikt over een in de voormalige politieregio [regio 3] (thans Eenheid [Eenheid 2] ) verkregen beoordeling boven de norm en advies over de verwachte geschiktheid en daarmee niet aan de vereisten voldoet om in aanmerking te komen voor bevordering tot senior GGP in de Eenheid [Eenheid 2] , is geen bijzondere individuele omstandigheid. Daarbij is van belang dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, appellante destijds de mogelijkheid heeft gehad bij de voormalige Politieregio
[regio 2] een verzoek om bevordering in te dienen, maar ervoor heeft gekozen dat niet te doen, omdat zij overgeplaatst wilde worden naar de Eenheid [Eenheid 2] . De korpschef was in dit geval dan ook niet gehouden om het oordeel te vragen van de politiechef en de voorzitter van de ondernemingsraad. Dat de korpschef in de zaak met nummers 17/1642 AW en 17/5885 AW, als gevolg van de vernietiging van de beslissing op bezwaar en de opdracht van de rechtbank, wel het oordeel van de politiechef en de voorzitter van de ondernemingsraad heeft gevraagd, betekent niet dat dit ook hier had moeten gebeuren.