ECLI:NL:CRVB:2018:4176

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
17-5127 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering op grond van loopbaanbeleid afgewezen; geen verboden onderscheid

Op 20 december 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen de korpschef van politie. De zaak betreft een verzoek om bevordering op basis van het loopbaanbeleid, dat door de korpschef is afgewezen. De rechtbank Noord-Holland had eerder geoordeeld dat de appellant niet onder de doelgroep van het loopbaanbeleid viel, en deze uitspraak werd in hoger beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat de appellant op de peildatum van 1 november 2010 niet werkzaam was in de Gebiedsgebonden Politie (GGP) en dat zijn functie niet binnen de GGP-reeks viel. Hierdoor was het loopbaanbeleid niet op hem van toepassing. De Raad verwierp ook het beroep op de hardheidsclausule, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die afwijking van het beleid rechtvaardigden. De appellant had verder betoogd dat er sprake was van een verboden (indirect) onderscheid, maar de Raad oordeelde dat dit niet het geval was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17.5127 AW

Datum uitspraak: 20 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
15 juni 2017, 15/331 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.A.J.T. Hoogendoorn hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Namens appellant is
als opvolgend gemachtigde verschenen S.A. Hoogendoorn. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H. ten Have, advocaat.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam bij de voormalige politieregio [politieregio 1] , thans de Eenheid [eenheid 1] , laatstelijk in de functie van [functie 1] (schaal 7) bij het bureau [bureau] .
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782; circulaire). Eén van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’ (loopbaanbeleid). In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming (bevordering) van ambtenaren binnen de Gebiedsgebonden politie (GGP) naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de bevordering van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf 1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet. Het loopbaanbeleid voor bevordering van schaal 7 naar schaal 8 is met ingang van 1 januari 2013 beëindigd. In april 2013 zijn door de Adviescommissie Loopbaanbeleid GGP van het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) nadere uitvoeringsafspraken vastgelegd.
1.3.
Bij brief van 26 oktober 2012 heeft de Directeur Bedrijfsvoering Politie namens de Minister van Veiligheid en Justitie aan de korpschefs bericht dat, naar aanleiding van bij sommige korpsen gerezen problemen met de toepassing van het loopbaanbeleid voor bevordering van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8), het CGOP voor zover van belang, tot de volgende conclusie is gekomen: “De GGP reeks is óók van toepassing op de functies bereden politie, VHT, motorbrigade en hondenbrigade. Het zijn immers werkterreinen die worden onderscheiden in de GGP reeks. Dit impliceert dat korpsen die deze functies uitsluiten van de stap GGP 7 naar GGP 8 dit zullen moeten herzien en de betreffende medewerkers in de gelegenheid dienen te stellen te opteren voor deze stap.”
1.4.
Appellant heeft op 18 juni 2013 verzocht om bevordering naar de functie van [functie 2] (schaal 8) op grond van het loopbaanbeleid. Bij besluit van 11 april 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 december 2014 (bestreden besluit), heeft de korpschef dit verzoek afgewezen op de grond dat appellant op de peildatum van 1 november 2010 - de datum waarop het loopbaanbeleid in werking is getreden - niet werkzaam was in de GGP. Daarnaast valt de functie van [functie 2] niet binnen de GGP-reeks, zodat appellant niet tot de doelgroep behoort waarop het loopbaanbeleid van toepassing is. Het enkele feit dat appellant niet aan de gestelde criteria voldoet brengt op zich niet mee dat er sprake is van dusdanige feiten en omstandigheden die nopen tot afwijking; ook overigens heeft appellant daartoe onvoldoende gesteld. Ook het beroep op de hardheidsclausule gaat niet op, omdat appellant niet heeft onderbouwd waarom deze van toepassing zou moeten zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft, samengevat, betoogd dat hij in aanmerking dient te komen voor bevordering binnen de [dienst] op grond van het loopbaanbeleid.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:5000, en van 31 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3009) valt de [dienst] niet onder de GGP en dus ook niet onder het landelijke loopbaanbeleid, zodat de door appellant verzochte bevordering op basis van dat loopbaanbeleid binnen de [dienst] niet mogelijk is.
4.3.
De stelling van appellant dat er in de voormalige politieregio [politieregio 2] regionaal loopbaanbeleid werd gevoerd waarbij [functie 3] wel vielen onder de doelgroep van het loopbaanbeleid is onjuist. Uit de uitspraak van 13 september 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2871), waar appellant naar verwezen heeft, blijkt dat [functie 3] een verzoek om bevordering op grond van het loopbaanbeleid konden indienen, maar niet dat [functie 3] onder de doelgroep vielen. Zij konden immers alleen voor bevordering binnen de GGP in aanmerking komen, maar niet binnen de [dienst] zoals appellant betoogt. Bovendien kan dat regionale beleid hem niet baten omdat hij binnen een andere (voormalige) politieregio werkzaam was. Bij dit oordeel is daargelaten of er (ruimte voor) een dergelijk regionaal beleid bestaat. Uit de uitspraak van 13 september 2018 blijkt voorts dat bij (thans) de Eenheid [eenheid 2] sprake is van een hernieuwde openstelling van het loopbaanbeleid van de voormalige regio [politieregio 2] voor een heel specifieke groep medewerkers. Dat wil echter niet zeggen dat, zoals appellant suggereert, het nu het beleid van de landelijke politie is en dit ook bij de Eenheid [eenheid 1] dient te worden opengesteld. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is geen sprake.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant niet valt onder de doelgroep van het loopbaanbeleid. Appellant wordt niet gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank de vraag of hij tot de doelgroep behoort ten onrechte heeft beantwoord aan de hand van de uitleg van de begrippen generalist GGP en senior GGP, aangezien het functies zijn die behoren tot het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie en volgens appellant ten tijde van het opstellen van het loopbaanbeleid nog niet bestonden.
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat doordat [functie 3] binnen de ene eenheid wel onder de doelgroep vallen en binnen de andere eenheid niet sprake is van een verboden (indirect) onderscheid en de korpschef en de rechtbank dit niet hebben onderkend. De Raad begrijpt appellant aldus dat volgens hem sprake is van strijd met artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu van strijd met het gelijkheidsbeginsel geen sprake is, kan het beroep op artikel 14 EVRM niet slagen.
4.6.
De Raad ziet gelet op 4.2 tot en met 4.5, en met de rechtbank, geen aanleiding om de korpschef op te dragen gegevens te verstrekken van alle medewerkers die op grond van het loopbaanbeleid binnen andere voormalige politieregio’s zijn bevorderd.
4.7.
De Raad is met de korpschef van oordeel dat voor toepassing van de hardheidsclausule geen plaats is. De hardheidsclausule ziet naar zijn aard op bijzondere individuele omstandigheden en daarvan is hier geen sprake. Appellant verkeert niet in een situatie die bij de totstandkoming van het beleid niet is bezien of voorzien.
4.8.
Appellant heeft verder betoogd dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht, omdat de rechtbank het verzoek van appellant om aanhouding - teneinde te wachten totdat de korpschef uitvoering geeft aan de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland in een WOB-procedure, waarin is verzocht om stukken met betrekking tot bevordering van [functie 3] - heeft afgewezen. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank is op basis van de door appellant overgelegde stukken reeds gemotiveerd tot het oordeel gekomen dat daaruit niet blijkt dat het loopbaanbeleid ook gold voor [functie 3], zodat zij het verzoek om aanhouding heeft kunnen afwijzen. Bovendien heeft appellant op
21 mei 2017 schriftelijk meegedeeld dat een zitting voor hem geen toegevoegde waarde heeft en hij daarom toestemming geeft om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er bestaat dan ook geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen, zoals door appellant in hoger beroep is verzocht.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2018.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) S.H.H. Slaats
md