ECLI:NL:CRVB:2019:851
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking bijstandsbesluit en opschorting bijstandsverlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 7 september 2010 bijstand ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen een opschortingsbesluit en een intrekkingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college had de bijstand opgeschort omdat de appellant niet was verschenen op een uitnodiging voor een gesprek. Vervolgens werd de bijstand ingetrokken omdat de appellant ook op een tweede uitnodiging niet was verschenen.
De rechtbank had het beroep tegen het opschortingsbesluit ongegrond verklaard, maar het beroep tegen het intrekkingsbesluit gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college het bezwaar tegen het intrekkingsbesluit ten onrechte ontvankelijk had geacht, omdat het college voldoende aannemelijk had gemaakt dat het intrekkingsbesluit op 18 december 2015 naar de appellant was verzonden. De appellant stelde echter dat hij het intrekkingsbesluit pas op 2 april 2016 had ontvangen, waarna hij tijdig bezwaar had gemaakt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college de verzending van het intrekkingsbesluit niet aannemelijk had gemaakt. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het bezwaar tegen het intrekkingsbesluit niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad droeg het college op om een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het intrekkingsbesluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.024,- en moest het college het griffierecht van € 124,- vergoeden.