ECLI:NL:CRVB:2017:355

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
15-7980 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opschorting en intrekking van bijstandsrecht op basis van de Wet werk en bijstand

Op 31 januari 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een appellant die sinds 1 januari 1997 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had de bijstand van appellant opgeschort en later ingetrokken, omdat hij niet was verschenen op een oproep voor een gesprek. Appellant betwistte de ontvangst van de oproep en het opschortingsbesluit, maar de Raad oordeelde dat het college aannemelijk had gemaakt dat de brieven op de juiste wijze in de brievenbus van appellant waren bezorgd. De Raad concludeerde dat de termijn tussen de oproep en het opschortingsbesluit niet onredelijk kort was en dat appellant geen eerlijk proces had gekregen. De rechtbank had de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De beslissing werd genomen zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

15.7980 WWB, 15/7983 WWB

Datum uitspraak: 31 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2015, 15/1341 en 15/2379 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M. Amrani, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. van Golberdinge.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 1 januari 1997 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Bij brief van 15 december 2014 (oproepbrief) heeft het college in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand appellant uitgenodigd voor een gesprek op 16 december 2014 op het kantoor van de Dienst Werk en Inkomen (DWI), met het verzoek een aantal in de oproepbrief vermelde stukken mee te nemen. Appellant is zonder bericht van verhindering niet op dat gesprek verschenen.
1.3.
Bij besluit van 16 december 2014 (opschortingsbesluit) heeft het college het recht op bijstand van appellant met ingang van 16 december 2014 opgeschort omdat hij niet was verschenen op de afspraak van 16 december 2014. Hierbij heeft het college appellant in de gelegenheid gesteld om zijn verzuim te herstellen door op 18 december 2014 alsnog op het kantoor van de DWI te verschijnen en appellant meegedeeld dat de bijstand zal worden beëindigd indien hij hieraan onvoldoende gevolg geeft. Appellant is op 18 december 2014 niet verschenen. Bij besluit van 21 januari 2015 (bestreden besluit 1) heeft het college het tegen het opschortingsbesluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Bij besluit van 19 december 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 maart 2015 (bestreden besluit 2), heeft het college de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB met ingang van 16 december 2014 ingetrokken. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant tweemaal niet is verschenen op een oproep, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen. De oproepbrief en het opschortingsbesluit zijn op de juiste wijze - door deponering in de brievenbus van appellant - bezorgd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten. Artikel 54, tweede lid, van de WWB bepaalt dat het college aan de belanghebbende mededeling doet van de opschorting en hem uitnodigt binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.2.
Appellant heeft allereerst aangevoerd dat hem geen verwijt kan worden gemaakt omdat hij de opschortingsbrief en het opschortingsbesluit pas op 24 december 2014 heeft ontvangen. Appellant betwist dat de brieven tijdig op de juiste wijze in zijn brievenbus zijn gedeponeerd.
4.3.
Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 2 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7532) in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7796) kan het in een brievenbus deponeren van een besluit voor de toepassing van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht worden vergeleken met een niet-aangetekende verzending per post. Daarom is het bij betwisting van die deponering aan het college om aannemelijk te maken dat de opschortingsbrief en het opschortingsbesluit daadwerkelijk tijdig bij appellant zijn bezorgd en daarmee dat de bedoelde oproepen aan hem bekend zijn gemaakt.
4.4.
In een door handhavingsspecialist [naam] (P), werkzaam bij de DWI van de gemeente Amsterdam, op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend rapport van 18 december 2014 is onder meer vermeld dat zij op maandag 15 december 2014 omstreeks 9.55 uur de oproepbrief in de brievenbus behorende bij het uitkeringsadres van appellant heeft gedeponeerd. Verder staat in het rapport vermeld dat P op dinsdag 16 december 2014 omstreeks 10.25 uur het opschortingsbesluit in de brievenbus van appellant heeft gedeponeerd. Aan een dergelijk op ambtsbelofte opgemaakt rapport komt in het algemeen belangrijke betekenis toe. Van belang is verder dat P ter zitting van de rechtbank als getuige onder ede heeft verklaard de oproepbrief en het opschortingsbesluit zelf in de brievenbus van appellant te hebben gedaan. P heeft daarbij in algemene zin uiteengezet op welke wijze brieven door haar in de flatgebouwen in de wijk van appellant worden bezorgd indien de huisnummers op de brievenbussen ontbreken. Dat P zich meende te herinneren dat bij de brievenbussen in het flatgebouw van appellant de nummers ontbraken, betekent niet dat zij de brieven niet in de juiste brievenbus heeft gedeponeerd. P heeft immers ook verklaard dat indien de nummers wel op de brievenbussen stonden, zij zeker weet dat ze de brieven juist heeft bezorgd omdat zij zich heeft aangeleerd het nummer op de enveloppe te vergelijken met het nummer van de brievenbus terwijl ze de brief erin gooit. Het college heeft, gelet hierop, aannemelijk gemaakt dat de opschortingsbrief en het opschortingsbesluit daadwerkelijk op 15 en 16 december 2014 in de brievenbus van appellant zijn gedeponeerd en dat daarmee de oproepen aan appellant bekend zijn gemaakt. Dit wordt niet anders omdat het college nu niet langer het standpunt inneemt dat de brievenbussen in het flatgebouw van appellant niet waren voorzien van huisnummers. Uit de verklaring van P blijkt dat ze een vaste manier van werken heeft, waarbij ze het adres op de envelop en op de brievenbus controleert. Dat maakt dat minder van belang is of ze een exacte herinnering heeft aan haar handelen op 15 en 16 december 2014 bij het deponeren van de brieven in de brievenbus van appellant. Van belang is wel dat het rapport van P dateert van 18 december 2014 en appellant zegt de brieven wel in zijn brievenbus te hebben gevonden.
4.5.
Appellant heeft verder aangevoerd dat de periode tussen de oproepbrief en het opschortingsbesluit onredelijk kort was. Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant is in de oproepbrief van 15 december 2014 opgeroepen voor een gesprek op 16 december 2014 om 10.00 uur. Appellant is vervolgens in het opschortingsbesluit van 16 december 2014 opgeroepen voor een gesprek op 18 december 2014 om 10.30 uur. Deze termijn is niet zo kort dat het onmogelijk is om aan een dergelijke oproep gehoor te geven of om voorafgaand aan een gesprek (telefonisch) contact op te nemen met de DWI en bijvoorbeeld om uitstel te vragen.
4.6.
Voor de stelling van appellant, dat hij bij de rechtbank geen eerlijk proces heeft gekregen, bestaan geen aanknopingspunten. De rechtbank heeft zorgvuldig gehandeld door P als getuige op te roepen en ter zitting te horen. Uit de door de griffier opgemaakte zittingsaantekeningen blijkt niet van de door appellant vermeende partijdigheid van de rechtbank, noch is dit anderszins gebleken. Dat de rechtbank in de uitspraak niet alle door appellant ingebrachte argumenten en informatie heeft vermeld, betekent niet dat de rechtbank niet alle argumenten en informatie bij haar oordeel heeft betrokken.
4.7.
Gelet op 4.2 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2017.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) J. Smolders

HD