1.4.Bij besluit van 1 maart 2016 (bestreden besluit 2) heeft het zorgkantoor het bedrag voor de meerzorg verhoogd tot € 90.080,57 per jaar bovenop het reguliere pgb. Daaraan is ten grondslag gelegd dat het passend is om 13 uur per dag te oormerken als zorg ingevolge de Wet langdurige zorg, omdat de incidenteel benodigde inzet van zorg ’s nachts en 3 uur van de inzet van zorg overdag is aan te merken als mantelzorg. Per week komt dit neer op 91 uur. Omdat appellante 5 dagdelen per week (15 uur) de zorgboerderij bezoekt, blijft 76 uur per week over voor de zorg in de thuissituatie. Voor de zorg op de zorgboerderij is het zorgkantoor uitgegaan van een tarief van € 75,- per dagdeel en voor de zorg thuis van een tarief van € 37,- per uur. Per week bedraagt het budget dan € 3.187,- en op basis van 366 dagen in 2016 komt het bedrag aan meerzorg uit op € 90.080,57 per jaar. Het zorgkantoor heeft aan de meerzorg dezelfde voorwaarden gesteld als in het besluit van 12 oktober 2015. Gelet op bestreden besluit 2 en rekening houdend met een extra bedrag van € 14.017,38 als overgangsmaatregel na het hogere pgb in 2015 heeft het zorgkantoor de verlening van het pgb voor 2016 bij besluit van 22 april 2016 gewijzigd in een bedrag van € 193.427,96.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit
1. niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Voorts heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Daarbij is, voor zover van belang, kort samengevat overwogen dat de wijze van berekening van de meerzorg in bestreden besluit 2 de rechtbank juist voor komt.
3. Bij brief van 26 februari 2018 heeft het zorgkantoor bestreden besluit 2 nader gemotiveerd. Het zorgkantoor heeft onder verwijzing naar een nader advies van CCE een dag van 7.00 uur tot 23.00 uur als uitgangspunt genomen. Binnen deze 16 uur is het zorgkantoor uitgekomen op directe één-op-één-begeleiding bij het opstaan en ontbijt (2 uur), rond het middag- en avondeten (2 uur) en bij het naar bed gaan (2 uur). Bij de overige uren is het zorgkantoor uitgegaan van een lagere zorgintensiteit en de zorgbehoefte gelijk gesteld aan de begeleiding van één begeleider op twee cliënten. Het aantal zorguren komt dan uit op 11 uur per dag. Omdat het zorgkantoor ervan uit gaat dat niet de volledige nacht zorg hoeft te worden gegeven, maar alleen begeleiding hoeft te worden geboden bij eventuele onrust, rekent het zorgkantoor hier (gemiddeld) 2 uur per nacht voor. In totaal komt het aantal zorguren dan uit op 13 per dag, per week is dit 91 uur. Het zorgkantoor heeft voorts de in bestreden besluit 2 gehanteerde tarieven onderbouwd. Voor de dagbesteding op de zorgboerderij is een tarief van € 75,- per dagdeel aangehouden, omdat dit tarief is opgenomen in het persoonlijk plan van 17 juli 2014. Voor de zorg thuis is het zorgkantoor uitgegaan van een tarief van € 37,- per uur. Het zorgkantoor heeft zich op het standpunt gesteld dat dit tarief meer dan redelijk is, nu dit tegen het tarief van € 37,20 voor professionele zorgaanbieders, genoemd in Beleidsregel
CA-BR-1608 van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aanligt.
4. Appellante kan zich met de aangevallen uitspraak niet verenigen, voor zover daarbij het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard, en ook niet met de nadere motivering als neergelegd in de brief van 26 februari 2018. Kort samengevat stelt appellante zich op het standpunt dat de meerzorg op onjuiste wijze is berekend en dat het zorgkantoor ten onrechte de onder 1.2 genoemde voorwaarden heeft gesteld. Verder stelt zij zich op het standpunt dat ook voor hulp bij het huishouden meerzorg had moeten worden verleend. Ten slotte voert appellante aan dat het zorgkantoor een besluit over de meerzorg voor een periode van drie jaar had moeten nemen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling. De Raad zal hierbij eerst bezien of bestreden besluit 2 als nader gemotiveerd bij brief van 26 februari 2018 in rechte stand kan houden.