ECLI:NL:CRVB:2019:793
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een WW-uitkering op basis van ziekte en beschikbaarheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellant. Appellant had van 10 april 2017 tot 11 mei 2017 door ziekte niet kunnen werken en had op 1 mei 2017 een WW-uitkering aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 10 april 2017 geen recht had op een WW-uitkering omdat hij ziek was. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij slechts kortdurend ziek was en dat hij op dat moment niet beschikbaar was voor arbeid, maar dat hij in het algemeen wel arbeidsgeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant niet beschikbaar was voor arbeid. De Raad wees erop dat appellant zelf had aangegeven ziek te zijn op het aanvraagformulier en dat hij geen sollicitaties had verricht na 10 april 2017. De Raad concludeerde dat de interpretatie van het Uwv van de mededeling van appellant op het aanvraagformulier correct was en dat de argumenten van appellant niet opgingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.