ECLI:NL:CRVB:2019:765
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en intrekking van bijstandsverlening in verband met bezit van harddrugs en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de herziening en intrekking van de bijstandsverlening aan appellant, die sinds 11 juni 2009 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet (PW). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De aanleiding voor de herziening was een politieonderzoek naar aanleiding van een melding dat appellant zou dealen in drugs. Tijdens een huiszoeking op 17 december 2015 werd een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs aangetroffen, waaronder 6,74 gram cocaïne en 4,1 gram hennep. De burgemeester van Tilburg sloot de woning van appellant voor drie maanden, en het college van burgemeester en wethouders van Tilburg besloot de bijstand van appellant in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen.
Appellant betwistte de aantijgingen en stelde dat de aangetroffen drugs uitsluitend voor eigen gebruik waren. De Raad overweegt dat, op basis van de Aanwijzing Opiumwet, een hoeveelheid van meer dan 0,5 gram harddrugs in beginsel als een handelshoeveelheid wordt beschouwd, tenzij het tegendeel kan worden aangetoond. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat de drugs enkel voor eigen gebruik waren, en de Raad concludeert dat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de aangetroffen drugs en de bijschrijvingen op zijn bankrekening.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken en de kosten heeft teruggevorderd. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting.