ECLI:NL:CRVB:2019:720

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
18/1571 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake plaatsingsbesluit van een ambtenaar binnen de politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, werkzaam bij de politie, was in tijdelijke dienst aangesteld en heeft verschillende functies bekleed. De korpschef heeft besloten tot een plaatsingsbesluit, waarbij appellante niet werd geplaatst in de door haar gewenste functie. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en stelt dat zij gedurende een bepaalde periode werkzaamheden heeft verricht die rechtvaardigen dat zij in een hogere functie geplaatst zou moeten worden. De korpschef heeft echter geconcludeerd dat appellante niet de werkzaamheden heeft verricht die nodig zijn voor de gewenste functie. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er geen sprake is geweest van een afspraak of opdracht tot vervulling van andere werkzaamheden dan die van appellante zelf. De Raad volgt de korpschef in zijn conclusie dat appellante gedurende de relevante periode niet de vereiste werkzaamheden heeft verricht. Het hoger beroep van appellante wordt dan ook afgewezen en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

18.1571 AW

Datum uitspraak: 28 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
7 februari 2018, 17/4283 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.J. Brink, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend en een schriftelijke reactie gegeven op de nadere stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A. Woertman, advocaat. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.B.M. van Boggelen en mr. F.A.M. Bot.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is met ingang van 1 februari 2009 aangesteld in tijdelijke dienst voor de duur van een jaar in de korpsfunctie van [functie 1] , schaal 9. Deze aanstelling is op verzoek van appellante verlengd tot 1 februari 2011. Appellante is met ingang van
1 februari 2011 in vaste dienst aangesteld in de korpsfunctie van [functie 2] , schaal 8.
1.2.
Bij besluit van 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellante besloten tot toekenning van en overgang naar de Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP)-functie van [functie 3] , schaal 8. Bij besluit van
15 december 2015 heeft de korpschef de oorspronkelijke functie van appellante vastgesteld op de functie van [functie 3] , schaal 8, met plaats van tewerkstelling [adres 1] .
1.3.
Appellante heeft voor de plaatsingsprocedure haar belangstelling kenbaar gemaakt voor de volgende functies:
  • [functie 4] , schaal 9, te [gemeente 1]
  • [functie 5] schaal 9, te [gemeente 2]
  • [functie 4] , schaal 9, te [gemeente 2] .
1.4.
In eerste instantie was de korpschef voornemens appellante te plaatsen in de functie van [functie 3] in de formatie van de eenheid [eenheid 1] . Naar aanleiding van de bedenkingen van appellante, gericht op een reistijd van meer dan drie uur per dag, heeft de korpschef bij besluit van 10 juni 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 juli 2017 (bestreden besluit) en overeenkomstig het advies van de Plaatsingsadviescommissie, appellante met ingang van 1 juli 2016 als herplaatsingskandidaat geplaatst in de functie van [functie 3] , in de formatie van de eenheid [eenheid 2] , [dienstonderdeel] , met als plaats van tewerkstelling [adres 2] .
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 21 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1843.
4.2.
In artikel 55v van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) is bepaald dat indien de toepassing van hoofdstuk VII.b (Voorzieningen bij reorganisaties) of de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk in individuele gevallen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard of indien er sprake is van een bijzondere situatie van een individuele herplaatsingskandidaat, het bevoegd gezag, na afweging van de belangen van het individu en van de organisatie, kan afwijken van dit hoofdstuk of de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk.
4.3.
De Raad stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de plaatsing van appellante heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de daarvoor geldende voorschriften. Appellante kan zich evenwel niet vinden in het eindresultaat en heeft daartoe in hoger beroep, met een beroep op de Notitie tijdelijke tewerkstellingen in fase 3 (Notitie) en de Aanvulling werkinstructie inzake Tijdelijke tewerkstellingen in de periode tot 1 juli 2016 (Aanvulling) betoogd dat er aanleiding bestaat om haar te plaatsen in de door haar geambieerde functies van [functie 4] (schaal 9) of [functie 6] (schaal 10).
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij in hoger beroep een groot aantal
e-mailberichten en andere documenten overgelegd over (de aard van) haar werkzaamheden.
4.4.
De Notitie en de Aanvulling vormen een uitwerking van de in artikel 55v van het Barp neergelegde hardheidsclausule voor die situaties dat een medewerker gedurende fase 1 van de reorganisatie (dus tot juli 2016) gedurende een periode van drie jaar tijdelijk was tewerkgesteld in een andere functie (vergelijk de uitspraak van 21 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1843). Om in aanmerking te komen voor plaatsing op de gewenste functie dient aan vier cumulatieve criteria te worden voldaan:
  • De betrokkene dient de door hem gevraagde LFNP-functie gedurende minimaal drie jaar voorafgaand aan 1 juli 2016 ononderbroken uit te hebben geoefend. De vraag of de gewenste functie daadwerkelijk is uitgevoerd moet worden beantwoord aan de hand van de niveaubepalende elementen van die functie. Noodzakelijk is dat vastgesteld wordt dat door het uitoefenen van de tijdelijke werkzaamheden in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. Deze zijn omschreven in het onderdeel “kern van de functie” van de betreffende LFNP- functie”;
  • De tewerkstelling dient schriftelijk te kunnen worden onderbouwd door de medewerker;
  • De gewenste functie moet zijn ingericht in de nieuwe formatie. Er moet dus sprake zijn van werkzaamheden die vanuit het bedrijfsvoeringsbelang ook na de reorganisatie worden gecontinueerd;
  • Het functioneren van de medewerker dient voldoende te zijn.
4.5.
Vast is komen te staan dat er in dit geval geen sprake is geweest van enigerlei afspraak of opdracht, in welke vorm dan ook, tot vervulling van andere dan de eigen werkzaamheden. Volgens de geldende werkafspraken is appellante gedurende de relevante periode steeds werkzaam geweest in haar eigen formele functie, zijnde tot 1 januari 2012 de functie van [functie 2] , schaal 8, en met ingang van 1 januari 2012 de LFNP-functie van [functie 3] , schaal 8. De korpschef heeft niettemin onderzocht of appellante feitelijk toch, gedurende de vereiste periode van minimaal drie jaar voorafgaand aan 1 juli 2016, ononderbroken de werkzaamheden van een [functie 4] , schaal 9, of zelfs van een [functie 6] , schaal 10, heeft verricht. De korpschef heeft geconcludeerd dat daarvan geen sprake is geweest en de Raad volgt hem daarin. De werkzaamheden van appellante waren, zo is door de korpschef toegelicht en zo blijkt ook uit de informatie die appellante daarover heeft verstrekt, grotendeels uitvoerend van aard en overstegen in zoverre niet het niveau van haar eigen functie. Dat dit wellicht een enkele keer wat betreft een specifieke taak wel eens anders is geweest maakt, wat daarvan verder ook zij, nog niet dat appellante gedurende de vereiste ononderbroken periode van drie jaar een andere dan de eigen functie heeft vervuld. Het beroep van appellante op de Notitie en de Aanvulling treft dus geen doel. De Raad is daarbij niet gebleken van enige aanleiding tot toepassing van de hardheidsclausule buiten de Notitie en de Aanvulling om.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en B.J. van de Griend en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2019.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) S.H.H. Slaats
lh