ECLI:NL:CRVB:2019:70

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 januari 2019
Publicatiedatum
11 januari 2019
Zaaknummer
18/3080 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid functie inpakker in het kader van WGA-uitkering

In deze zaak gaat het om de geschiktheid van de functie van inpakker voor appellant, die een WGA-uitkering ontvangt. Appellant is sinds 23 maart 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, met een aanvankelijke mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Na herbeoordelingen door het Uwv is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 43,95% en later op 52%. In een besluit van 10 oktober 2017 is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 58%, waarbij appellant geschikt werd geacht voor de functie van inpakker (handmatig). De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de functie van inpakker passend is voor appellant, wat door het Uwv is onderbouwd met rapporten van arbeidsdeskundigen.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de geschiktheid van de functie inpakker heeft bevestigd, en dat zijn medicijngebruik en fysieke klachten hem belemmeren in deze functie. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de functie van inpakker de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor schadevergoeding of proceskosten.

Uitspraak

18.3080 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 april 2018, 17/6513 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 2 januari 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.J. Ouderdorp, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, en mede op verzoek van de Raad nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ouderdorp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is met ingang van 23 maart 2012 in aanmerking gebracht voor een
loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Na herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 9 december 2013 de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 november 2013 vastgesteld op 43,95% en de WGA-uitkering voor de duur van de loongerelateerde uitkering ongewijzigd voortgezet. Het bezwaar tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 20 juni 2014 ongegrond verklaard, onder vermelding dat de mate van arbeidsongeschiktheid nader is bepaald op 52%.
1.2.
Naar aanleiding van een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv bij besluit van 14 december 2015 de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 juni 2014 vastgesteld op 47,07%. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
1.3.
In een tussenuitspraak van 28 oktober 2016 (14/4612T) heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv, gelet op de op 3 juni 2015 aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies van medewerker tuinbouw
(SBC-code 111010) en productiemedewerker papier, karton, drukkerij (SBC-code 111174) per 1 november 2013 afdoende heeft gemotiveerd. De geschiktheid voor de functies van productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 111172) en inpakker (SBC-code 111190) achtte de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Het Uwv is in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen. In de uitspraak van 24 juli 2017 (14/4612) heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv het gebrek niet heeft hersteld. Bij het aspect verhoogd persoonlijk risico (1.9.9) in de FML van 3 juni 2015 is onvoldoende gemotiveerd waarom appellant ondanks zijn medicatie in staat wordt geacht om met een scherp mes en/of een scherpe schaar en op een gladde vloer te werken, zoals vereist in de functies van productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie en inpakker. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 20 juni 2014 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. Die uitspraak is onherroepelijk geworden.
1.4.
Bij besluit van 10 oktober 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het in 1.1 genoemde besluit van 9 december 2013 alsnog gegrond verklaard, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 58%. Aan dit besluit ligt een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige heeft volgens haar rapport van 28 september 2017 de in 1.3 genoemde functies productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie en inpakker, waarbij sprake was van een signalering op het aspect persoonlijk risico, laten vervallen. Appellant wordt, naast de vastgestelde geschiktheid voor de functies van productiemedewerker papier, karton, drukkerij en medewerker tuinbouw, ook geschikt geacht voor een nieuw geselecteerde functie in
SBC-code 111010, te weten de functie van inpakker (handmatig).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat tussen partijen in geschil is of de functie van inpakker (handmatig) passend is voor appellant. Volgens de rechtbank heeft het Uwv met de diverse rapporten van de arbeidsdeskundigen bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd dat de functie inpakker (handmatig) de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant geen belang meer bij een aanvulling op de toelichting bij item 1.9.9 van de FML van 3 juni 2015 omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep alle functies waarbij een signalering op dit item voorkomt, heeft laten vervallen. Het verzoek van appellant om het besluit van 14 december 2015 bij de beoordeling te betrekken heeft de rechtbank afgewezen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij in januari 2018 verzocht heeft om terug te komen van het besluit van 14 december 2015, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 juni 2014 op 47,07% is vastgesteld, en dit herzieningsverzoek bij de beoordeling had moeten worden betrokken omdat dat besluit onderdeel uitmaakt van de motivering van het bestreden besluit. Appellant wijst er daarbij op dat bij de beoordeling van de belastbaarheid per 1 november 2013 nieuwe feiten zijn gebleken die ook relevant zijn voor het besluit van 14 december 2015, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid per datum 1 juni 2014 is vastgesteld. Appellant heeft verder aangevoerd dat de rechtbank de vraag of de belastbaarheid door de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist is vastgesteld, had moeten betrekken bij de beoordeling van de passendheid van de geselecteerde functies. Appellant wijst daarbij op de informatie van de behandelend psychiaters die hij in de bezwaarprocedure heeft ingebracht. De functie inpakker (handmatig) is volgens appellant niet passend wegens zijn medicijngebruik en de bijwerkingen daarvan. Hij acht zich voor het vasthouden van aandacht en concentratie en handelingstempo te beperkt voor de functie van inpakker. Ook heeft hij gewezen op zijn nek- en schouderklachten die hem beperken bij hoofd- en reikbewegingen. In zijn aanvullend hoger beroep heeft appellant ook zijn geschiktheid voor de functies medewerker tuinbouw en productiemedewerker papier, karton, drukkerij betwist.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven dat het besluit van 14 december 2015 in deze procedure niet aan de orde kan komen. Het primaire besluit van 9 december 2013 en het bestreden besluit betreffen uitsluitend de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 november 2013. Het besluit van 14 december 2015 is genomen naar aanleiding van een nieuwe melding toegenomen arbeidsongeschiktheid en betreft de beoordeling per 1 juni 2014. Nu appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 14 november 2015 is een verzoek als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht de aangewezen weg om dat besluit alsnog ter discussie te kunnen stellen, welke weg appellant inmiddels ook bewandelt.
4.2.1.
De rechtbank heeft het geschil beperkt tot de vraag of de functie inpakker (handmatig) passend is voor appellant. Daartoe heeft de rechtbank de belastende factoren van de functie getoetst aan de beperkingen zoals deze in de FML van 3 juni 2015 zijn vermeld. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat hij wegens fysieke klachten en zijn medicatiegebruik als gevolg van zijn psychische situatie meer beperkt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 21 mei 2014 met verwijzing naar de informatie van de psychiater van 30 april 2014 en de fysiotherapeut van 13 mei 2014 een FML opgesteld. Gelet op de vermelding door de fysiotherapeut dat sprake is van vermijdingsgedrag en deconditionering en dat appellant oefeningen moet doen, terwijl tevens wordt vastgesteld dat appellant niet beperkt is voor tillen, dragen, roteren en buigen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep fysieke beperkingen in de FML achterwege kunnen laten. Verder blijkt dat de informatie van de psychiater tot zwaardere beperkingen in de FML heeft geleid en dat na het bekend worden van de al in 2013 voorgeschreven medicatie de FML nogmaals is aangepast. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij een urenbeperking gehandhaafd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 5 juli 2018 en 1 november 2018, met verwijzing naar zijn eerdere rapporten, afdoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is tot het vaststellen van andere of meer beperkingen.
4.2.2.
Uitgaande van de FML van 3 juni 2015 wordt appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat de functie van inpakker niet geschikt is. Uit de belastende factoren van de functie inpakker en de daarbij gegeven toelichting in de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 september 2017, 4 december 2017 en 12 maart 2018 blijkt afdoende dat deze functie de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat. Daaruit volgt dat de rechtbank appellant terecht geschikt heeft geacht voor deze functie.
4.3.
Naar aanleiding van de beroepsgronden in hoger beroep tegen de andere voor appellant geselecteerde functies wordt geoordeeld dat de rechtbank terecht alleen de geschiktheid voor de functie van inpakker (handmatig) heeft beoordeeld. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 28 oktober 2016 geoordeeld dat de functies medewerker tuinbouw
(SBC-code 111010) en productiemedewerker papier, karton, drukkerij (SBC-code 111174) voor appellant geschikt zijn te achten. Daarmee heeft de rechtbank de beroepsgronden van appellant tegen deze functies uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. In de uitspraak van 24 juli 2017 is de rechtbank van dit oordeel niet teruggekomen. Appellant heeft tegen de uitspraak van 24 juli 2017 geen hoger beroep ingesteld. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld, zie de uitspraak van 24 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR6143, kunnen in een dergelijke situatie de door appellant tegen de functies medewerker tuinbouw
(SBC-code 111010) en productiemedewerker papier, karton, drukkerij (SBC-code 111174) wederom aangevoerde gronden nu niet meer ter beoordeling staan.
4.4.
Wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij dit oordeel is er geen grond voor een veroordeling tot schadevergoeding.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en H.G. Rottier en
E.J.J.M. Weyers als leden, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) L. Boersma

RB