ECLI:NL:CRVB:2011:BR6143
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de rol van eerdere uitspraken in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van de appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant met ingang van 27 juli 2007 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank had eerder, op 7 augustus 2009, het beroep van de appellant tegen een eerder besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar in deze procedure was de rechtbank van mening dat de appellant geen nieuwe gronden had aangevoerd die de eerdere uitspraak konden weerleggen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 24 augustus 2011 geoordeeld dat de eerdere uitspraak van de rechtbank van 7 augustus 2009 bindend is voor de huidige procedure. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de eerdere uitspraak, waardoor de medische beoordeling en het maatmanloon niet meer ter discussie staan. De Raad heeft de motivering van de bezwaararbeidsdeskundige onderschreven, die had aangegeven dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, passend waren voor de appellant.
De Raad concludeert dat het Uwv op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak van de rechtbank en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.