ECLI:NL:CRVB:2019:654
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WW-uitkering wegens beëindiging arbeidsovereenkomst zonder inachtneming opzegtermijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de WW-uitkering aan appellant door het Uwv. Appellant ontving sinds 2 februari 2015 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en was op 8 februari 2016 in dienst getreden bij [BV] voor de duur van een project. De arbeidsovereenkomst vermeldde dat deze was aangegaan voor de duur van het project, met een opzegtermijn van één maand. Op 15 februari 2016 beëindigde het Uwv de WW-uitkering van appellant, en op 17 mei 2016 bevestigde [BV] dat de arbeidsovereenkomst per 11 mei 2016 was beëindigd omdat het project was afgerond.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een project. De rechtbank oordeelde dat de werkgever van appellant, [BV], een opzegtermijn in acht had moeten nemen en dat appellant een benadelingshandeling had gepleegd door in te stemmen met de beëindiging van zijn dienstbetrekking zonder deze termijn in acht te nemen.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd bij de afronding van het project. Het Uwv heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant geen redenen had aangevoerd waarom de eerdere uitspraak onjuist of onvolledig was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.