ECLI:NL:CRVB:2019:650
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van ten onrechte overgenomen loonverplichtingen; zorgvuldigheid van het onderzoek door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de herziening en terugvordering van een uitkering wegens betalingsonmacht door het Uwv aan de orde is. Appellant had van 1 april 2015 tot 6 juli 2015 gewerkt als accountmanager bij [naam B.V. 1]. Na het faillissement van deze onderneming heeft appellant een aanvraag ingediend bij het Uwv om de loonverplichtingen van [naam B.V. 1] over te nemen. Het Uwv heeft appellant een uitkering toegekend, maar na een melding dat appellant ook loon van andere opdrachtgevers had ontvangen, is er een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant in strijd met zijn inlichtingenplicht niet had gemeld dat hij loon van [naam B.V. 2] had ontvangen. Het Uwv heeft daarop de uitkering herzien en het te veel betaalde bedrag teruggevorderd.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant geen recht had op de uitkering wegens betalingsonmacht. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat de betalingen van [naam B.V. 2] geen loonbetalingen waren, maar betalingen voor privéwerkzaamheden. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende aannemelijk had gemaakt dat de betalingen als loonbetalingen moesten worden aangemerkt en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek van het Uwv.