Uitspraak
Datum uitspraak: 27 februari 2019
OVERWEGINGEN
.Dit betekent dat geen recht meer bestaat op een WW-uitkering tot het moment dat appellant zijn werkzaamheden als zelfstandige volledig heeft beëindigd en het recht op WW-uitkering herleeft.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de herziening van de WW-uitkering van appellant, die van 1 juli 2013 tot 3 november 2014 een uitkering ontving. De uitkering werd beëindigd omdat appellant per 3 november 2014 aan het werk ging. Echter, naar aanleiding van een aangifte door zijn ex-vriendin, werd op 15 februari 2014 in de woning van appellant een hennepkwekerij aangetroffen. Dit leidde tot een onderzoek door het Uwv, dat concludeerde dat appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden door zijn werkzaamheden niet te melden. Het Uwv herzag de uitkering per 2 september 2013 en vorderde een bedrag van € 12.132,17 terug. Tevens werd een boete van € 6.070 opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht.
De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellant gegrond en vernietigde het boetebesluit, waarbij de boete werd verlaagd naar € 5.466,67. De rechtbank oordeelde dat de schatting van de omvang van de werkzaamheden door het Uwv aanvaardbaar was, gezien het feit dat appellant geen registratie van gewerkte uren had bijgehouden. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had aangenomen dat appellant in de relevante periode 45 uur per week werkzaam was geweest in de hennepkwekerij, en dat de herziening van de uitkering en de terugvordering gerechtvaardigd waren. De boete werd als evenredig beschouwd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.