In deze zaak heeft appellante op 24 mei 2012 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar met ingang van 2 juli 2012 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering, gebaseerd op een arbeidsurenverlies van 40 uur per week. Echter, op 16 augustus 2012 werd in de huurwoning van appellante een hennepkwekerij aangetroffen met 189 hennepplanten. Na een onderzoek door de politie en het Uwv, heeft het Uwv op 16 januari 2014 de WW-uitkering van appellante ingetrokken en een bedrag van € 3.962,- teruggevorderd, omdat zij volgens het Uwv betrokken was bij de exploitatie van de hennepkwekerij.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het Uwv onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zij daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht in de hennepkwekerij. Appellante heeft verklaard dat zij niet in de woning verbleef en niets wist van de hennepkwekerij.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv niet heeft voldaan aan de bewijslast. De Raad benadrukte dat voor de intrekking van de WW-uitkering niet alleen de aanwezigheid van de hennepkwekerij bepalend is, maar ook het aantal arbeidsuren dat appellante daadwerkelijk heeft gewerkt. Aangezien het Uwv geen overtuigend bewijs heeft geleverd dat appellante 40 uur per week in de hennepkwekerij heeft gewerkt, heeft de Raad de eerdere uitspraken vernietigd en het besluit van het Uwv herroepen. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.976,-.