Uitspraak
OVERWEGINGEN
16 oktober 2014 heeft het Uwv geconcludeerd dat het dagloon op een te laag bedrag is vastgesteld, omdat geen rekening is gehouden met het garantiedagloon. Het Uwv heeft het dagloon nader vastgesteld op € 104,16.
31 augustus 2014, zou het dagloon substantieel hoger uitkomen, namelijk op € 127,11.
(met name r.o. 4.5). Het salaris over de weken 33, 34 en 35 van 2014 en de opgebouwde eindejaarsuitkering over de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 augustus 2014 kan ook niet met toepassing van artikel 4, tweede lid, van het Dagloonbesluit tot het voor de dagloonvaststelling in aanmerking te nemen loon worden gerekend. Appellante heeft niet aangetoond dat dit salaris en deze aanspraak in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar was. Dit betekent dat het Uwv het dagloon op goede gronden heeft berekend op
€ 75,59 en vervolgens, met toepassing van artikel 12 van het Dagloonbesluit, heeft vastgesteld op € 104,16.
26 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1474) heeft in het algemeen te gelden dat het aan de materiële wetgever is voorbehouden om alle betroken belangen af te wegen en moet de rechter het resultaat daarvan respecteren. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering indien aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van een algemeen verbindend voorschrift zodanige ernstige feilen kleven dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten. Dat brengt met zich mee dat de rechter bij de behandeling van een beroep dat tegen een in concreto genomen besluit is ingesteld, ook gehouden is om – met terughoudendheid – te toetsen of het desbetreffende algemeen verbindende voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag voor dat besluit vormt. Bij die, niet rechtstreekse, toetsing van het algemeen verbindende voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer.