ECLI:NL:CRVB:2019:610

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2019
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
17/6749 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de korpschef van politie inzake LFNP-functie en rechtspositie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de korpschef van politie tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit van de korpschef vernietigd. De betrokkene, werkzaam als [functie A], had aanspraak gemaakt op de LFNP-functie van [functie E], schaal 9, en de rechtbank oordeelde dat de korpschef niet mocht weigeren om toepassing te geven aan de hardheidsclausule in de Notitie tijdelijke tewerkstellingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en verwees naar een eerdere uitspraak van 21 juni 2018 voor het wettelijk kader. De Raad oordeelde dat de betrokkene gedurende de bewuste periode niet de LFNP-functie van [functie E] had vervuld, en dat het hoger beroep van de korpschef slaagde. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van de betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van feitelijke taakvervulling voor het in aanmerking komen voor de gewenste functie en de toepassing van de hardheidsclausule.

Uitspraak

17.6749 AW, 18/2891 AW

Datum uitspraak: 21 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 september 2017, 17/3289 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens de korpschef heeft mr. F.A.M. Bot hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2019. Namens de korpschef zijn verschenen mr. Bot en mr. N.J. Mathura. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. P.W. Kuijper.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was werkzaam als [functie A] bij de (voormalige) politieregio Zeeland-West-Brabant .
1.2.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef voor betrokkene besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van [functie B], met als vakgebied [B], gewaardeerd in salarisschaal 7. Daarnaast is in dit besluit vastgesteld dat er na 31 december 2011 een formele wijziging is geweest, in die zin dat betrokkene met ingang van 1 februari 2012 is belast met de functie van [functie C], met als bijzonderheid [onderdeel]. Als gevolg van die formele wijziging is de aan betrokkene toegekende LFNP-functie met ingang van 1 februari 2012 gewijzigd in de LFNP-functie van [functie D], met als vakgebied [D], gewaardeerd in salarisschaal 5.
1.3.
Bij besluit van 1 december 2015 heeft de korpschef de oorspronkelijke functie van betrokkene vastgesteld op de functie van [functie D], gewaardeerd in salarisschaal 5.
1.4.
Bij besluit van 10 juni 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 maart 2017 (bestreden besluit), heeft de korpschef betrokkene als functievolger met ingang van
1 juli 2016 geplaatst in de functie van [functie D], gewaardeerd in salarisschaal 5, in de formatie van de eenheid [regio] , district [district] , team [team] .
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de korpschef opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, overwogen dat betrokkene voldoet aan de voorwaarden die in de Notitie tijdelijke tewerkstellingen in fase 2 (Notitie) worden gesteld om haar in aanmerking te doen komen voor plaatsing op basis van de Notitie in de door haar geambieerde functie van [functie E]. De korpschef heeft dan ook niet mogen weigeren om toepassing te geven aan de in de Notitie gegeven uitwerking van de in artikel 55v van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) neergelegde hardheidsclausule.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 21 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1843.
3.2.
Het geschil spitst zich (ook) in hoger beroep toe op de vraag of betrokkene een geslaagd beroep toekomt op de Notitie, zoals aangevuld met de Aanvulling werkinstructie inzake Tijdelijke tewerkstellingen in de periode tot 1 juli 2016 (Aanvulling), en of er zodoende aanleiding bestaat om haar te plaatsen op de door haar geambieerde functie van [functie E], schaal 9.
3.3.
In artikel 55v van het Barp is bepaald dat indien de toepassing van hoofdstuk VII.b (Voorzieningen bij reorganisaties) of de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk in individuele gevallen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard of indien er sprake is van een bijzondere situatie van een individuele herplaatsingskandidaat, het bevoegd gezag, na afweging van de belangen van het individu en van de organisatie, kan afwijken van dit hoofdstuk of van de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk.
3.4.
De Notitie en de Aanvulling vormen een uitwerking van de in artikel 55v van het Barp neergelegde hardheidsclausule voor situaties waarin een medewerker gedurende fase 1 van de reorganisatie (dus tot juli 2016) gedurende een periode van drie jaar tijdelijk was tewerkgesteld in een andere functie. Om in aanmerking te komen voor plaatsing in de gewenste functie dient aan vier cumulatieve criteria te worden voldaan:
- De betrokkene dient de door hem gevraagde LFNP-functie gedurende minimaal drie jaar voorafgaand aan 1 juli 2016 ononderbroken uit te hebben geoefend. Volgens de Aanvulling moet de vraag of de gewenste functie daadwerkelijk is uitgevoerd, worden beantwoord aan de hand van de niveaubepalende elementen van die functie. Noodzakelijk is dat vastgesteld wordt dat door het uitoefenen van de tijdelijke werkzaamheden in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. Deze zijn omschreven in het onderdeel “kern van de functie” in de betrokken LFNP-functie.
- De tewerkstelling dient schriftelijk te kunnen worden onderbouwd door de medewerker.
- De gewenste functie moet zijn ingericht in de nieuwe formatie. Er moet dus sprake zijn van werkzaamheden die vanuit het bedrijfsvoeringsbelang ook na de reorganisatie worden gecontinueerd.
- Het functioneren van de medewerker dient voldoende te zijn.
3.5.
Vast staat dat betrokkene in de periode tot 1 juli 2016 gedurende langere tijd andere werkzaamheden heeft verricht dan de werkzaamheden die behoren tot de LFNP-functie die haar met ingang van 1 februari 2012 is toebedeeld. Het salaris van betrokkene werd hiertoe door middel van een toelage aangevuld tot het niveau van schaal 7. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat betrokkene met die tijdelijke werkzaamheden de korpsfunctie [F], in volle omvang en gedurende de in de Notitie en de Aanvulling genoemde periode van drie aaneengesloten jaren voorafgaand aan
1 juli 2016, heeft uitgevoerd. De korpschef heeft daar in hoger beroep tegenovergesteld dat, voor zover de rechtbank al in deze aannames kan worden gevolgd, dan toch in ieder geval geldt dat betrokkene gedurende de bewuste periode niet de LFNP-functie van [functie E], schaal 9, heeft vervuld.
3.6.
De Raad volgt de korpschef in laatstbedoeld standpunt. Uit de stukken komt naar voren dat met name de beleidsadviserende taken in de LFNP-functie van [functie E] geen onderdeel uitmaakten van de werkzaamheden van betrokkene. Zowel de door betrokkene overgelegde beoordeling over de periode 1 september 2012 tot 1 september 2014, zoals aangepast na bezwaar, als de in 2016 gemaakte afspraken over de werkzaamheden van betrokkene laten een samenstel van uitvoerende taken zien. De in de (kern van de) functie van [functie E] voorkomende beleidsinzet, onder meer bestaande uit het vanuit specialisatie analyseren, monitoren en evalueren van (nieuwe) werkwijzen en het adviseren over het bijsturen en verbeteren daarvan, ontbreekt bijna geheel. Alleen al om deze reden kan niet worden gezegd dat betrokkene voldoet aan de voorwaarden van de Notitie en de Aanvulling, althans niet waar het de gevraagde LFNP-functie van [functie E], schaal 9, betreft. Dat wordt niet anders doordat collega’s van betrokkene bij wie de korpsfunctie [F] was opgenomen in de uitgangspositie, volgens de transponeringstabel, behorende bij de Regeling vaststelling LFNP, per 1 januari 2012 zijn overgegaan naar de genoemde LFNP-functie. De transponeringstabel kent immers het systeem van “matchen op schaal” en vereist niet het daadwerkelijk feitelijk hebben vervuld van het samenstel van taken en verantwoordelijkheden in de LFNP-functie waarnaar wordt overgegaan (zie nader de uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550). De Notitie en de Aanvulling kennen die voorwaarde van feitelijke taakvervulling wel.
3.7.
Alleen al het overwogene onder 3.6 betekent dat het hoger beroep van de korpschef slaagt. In het midden kan dus worden gelaten of betrokkene de korpsfunctie [F] volledig en in volle omvang, gedurende een aaneengesloten periode van drie jaar voorafgaande aan 1 juli 2016, heeft vervuld. Niet gebleken is van een aanleiding tot toepassing van de hardheidsclausule buiten de Notitie en de Aanvulling om. De Raad zal dan ook de aangevallen uitspraak vernietigen en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
3.8.
Bij besluit van 26 april 2018 is betrokkene met ingang van 1 mei 2018 tijdelijk tewerkgesteld in de functie [G], schaal 7, met als doel om, zodra wordt voldaan aan de aanstellingseisen en zij voldoende bekwaam is om de (gehele) functie uit te oefenen, betrokkene aan te stellen in die functie, met terugwerkende kracht tot 1 mei 2018. De korpschef heeft laten weten dit besluit te handhaven als zijn hoger beroep slaagt. De Raad stelt vast dat het genoemde besluit dusdanig los moet worden gezien van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit dat artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is te achten. Dat betekent dat deze uitspraak, waarbij de aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het bestreden besluit dus herleeft, geen afbreuk doet aan de grondslag van het besluit van 26 april 2018 en dat vernietiging van dat besluit dus achterwege moet en zal blijven.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 maart 2017 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en B.J. van de Griend en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2019.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) S.H.H. Slaats

JL