ECLI:NL:CRVB:2019:521

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
17-2691 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging AIO-aanvulling en terugvordering in verband met niet-gemelde inkomsten uit pgb van inwonende zoon

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de AIO-aanvulling en de terugvordering van te veel ontvangen bijstandsuitkeringen door appellanten, die beiden een ouderdomspensioen ontvangen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. De Svb had de AIO-aanvulling van appellanten verlaagd door de kostendelersnorm toe te passen, omdat zij samen met hun meerderjarige zoon in één woning wonen. De zoon ontving een persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg, waarvan de inkomsten niet tijdig aan de Svb waren gemeld. De Raad oordeelt dat appellanten hadden moeten weten dat deze inkomsten van invloed waren op hun recht op AIO-aanvulling en dat zij de inlichtingenverplichting hebben geschonden. De Raad bevestigt dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, ondanks de hoge leeftijd van appellanten en de zorg voor hun zoon. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank.

Uitspraak

17.2691 PW

Datum uitspraak: 22 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31 oktober 2016, 16/1037 en de einduitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 februari 2017, 16/1037 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. D.D. Pietersz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Pietersz, die ook voor appellante is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M.C. Rooijers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvangen beiden een ouderdomspensioen op grond van de
Algemene Ouderdomswet (AOW). Op deze ouderdomspensioenen zijn kortingen toegepast wegens niet-verzekerde jaren. In aanvulling daarop ontvingen appellanten van de Svb sinds 1 januari 2007 bijstand, laatstelijk in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Appellanten wonen samen met hun meerderjarige zoon [naam zoon] (zoon) in dezelfde woning. De Svb heeft met ingang van 1 juli 2015 de kostendelersnorm op de
AIO-aanvulling van appellanten toegepast en de zoon als kosten delende medebewoner van appellanten aangemerkt. Dit bracht met zich dat AIO-aanvulling van appellanten werd verlaagd.
1.3.
Nadat de Svb een bericht van de Belastingdienst had ontvangen dat appellant over het
jaar 2014 een inkomen heeft ontvangen, heeft de Svb appellanten gevraagd om over die inkomsten nadere informatie te verstrekken, voor het eerst op 1 april 2015. Op basis van de gegevens van de Belastingdienst en de door appellanten verstrekte informatie heeft de Svb geconcludeerd dat appellant vanaf 1 juli 2014 voor de door hem verleende zorg aan zijn zoon inkomsten heeft ontvangen uit het persoonsgebonden budget (pgb) van zijn zoon. Bij besluit van 17 november 2015 heeft de Svb de AIO-aanvulling met ingang van 1 juli 2014 beëindigd (lees: ingetrokken) op de grond dat appellant met ingang van die datum inkomsten uit arbeid heeft genoten en dat met die inkomsten het totale inkomen van appellanten uitkomt boven de norm waarnaar de AIO-aanvulling is berekend. De Svb heeft appellanten verder meegedeeld dat zij een bedrag van € 3.228,61 aan de Svb moeten terugbetalen.
1.4.
Bij besluit van 20 januari 2016 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 17 november 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat wat in het besluit van 17 november 2015 over de terugvordering is vermeld ook op rechtsgevolg is gericht, zodat sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat appellanten ook tegen het terugvorderingsbesluit bezwaar hebben gemaakt en dat de Svb niet op dat bezwaar heeft beslist. De rechtbank geeft de Svb in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
3. Bij besluit van 6 december 2016 heeft de Svb opnieuw op het bezwaar tegen het besluit van 17 november 2015 beslist. De Svb heeft de bezwaren tegen de intrekking en de terugvordering gegrond verklaard, de intrekking over de maand december 2014 ongedaan gemaakt en de terugvordering verlaagd tot een bedrag van € 3.002,11. De Svb heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellant in de periode van juli 2014 tot en met november 2014 en vanaf januari 2015 inkomsten heeft ontvangen uit het pgb van zijn zoon, dat appellanten dat niet tijdig hebben doorgegeven aan de Svb en dat zij daardoor een bedrag van € 3.002,11 te veel aan AIO-aanvulling hebben ontvangen.
4. Bij de aangevallen einduitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 20 januari 2016, zoals dat is gewijzigd bij het besluit van 6 december 2016, ongegrond verklaard en een beslissing gegeven over de proceskosten.
5. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Appellanten hebben betoogd dat degenen die wegens niet-verzekerde jaren een gekort ouderdomspensioen op grond van de AOW ontvangen en daarom zijn aangewezen op een AIO-aanvulling op grond van de PW in gelijke zin moeten worden behandeld als degenen die een volledig ouderdomspensioen op grond van de AOW ontvangen. Aan degenen die een volledig ouderdomspensioen op grond van de AOW ontvangen worden geen beperkingen opgelegd bij het verwerven van extra inkomen. Bovendien is het bedrag van het ouderdomspensioen op grond van de AOW niet afhankelijk van de omstandigheid dat bij de pensioengerechtigde een meerderjarig kind inwoont. In elk geval betekent de combinatie van de korting in verband met de kostendelersnorm en het in mindering brengen van inkomsten een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Dit betoog slaagt niet, reeds omdat van gelijke gevallen geen sprake is. Degene die een volledig ouderdomspensioen op grond van de AOW ontvangt, is niet gelijk te stellen met degene die, zoals appellanten, wegens een aantal niet-verzekerde jaren een gekort ouderdomspensioen op grond van de AOW ontvangt. Bovendien hebben de PW, op grond waarvan AIO-aanvullingen worden verleend, en de AOW verschillende doelstellingen. In die zin is van belang dat de PW een voorziening is en de AOW een volksverzekering. De Raad verwijst naar zijn uitspraken van 23 september 2014, ECLI:NL:CRVB: 2014:3109 en van 26 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3291.
6.2.
Appellanten hebben verder aangevoerd dat van een schending van de inlichtingenverplichting geen sprake is geweest. Zij hadden redelijkerwijs niet kunnen weten dat de bedragen die appellant uit het pgb van hun zoon ontvingen omdat hij hem thuis verzorgde, inkomsten betreffen die van invloed zijn op de hoogte van de AIO-aanvulling. Zij hebben er in dit verband op gewezen dat de omstandigheid dat hun zoon, omdat hij zorg nodig heeft, bij hen inwoont al had geleid tot een verlaging van hun AIO-aanvulling en daarnaast dat zij vanwege hun leeftijd en vanwege het feit dat hun zoon voor zorg volledig van hen afhankelijk is, geen alternatief hebben om hun inkomen te vermeerderen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Appellanten hebben door niet te melden dat appellant uit het pgb van hun zoon werd betaald voor de zorg die hij hem leverde de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de PW geschonden. Het moet hen redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat die inkomsten van invloed kunnen zijn op het recht op AIO-aanvulling en dat die inkomsten daarom onverwijld uit eigen beweging hadden moeten worden gemeld. Dit geldt te meer nu uit de gedingstukken naar voren komt dat de Svb appellanten diverse malen schriftelijk te kennen heeft gegeven dat wijzigingen in hun inkomenssituatie gevolgen kunnen hebben voor de AIO-aanvulling en daarom zo snel mogelijk moeten worden gemeld. Anders dan appellanten hebben aangevoerd, brengt de omstandigheid dat de Svb ook de administratie van het pgb van hun zoon uitvoert, niet mee dat zij zelf niet hoeven te melden dat appellant uit dat pgb betalingen ontving. Voor zover bij appellanten onduidelijkheid bestond of zij aan de Svb moesten melden dat appellant voor de zorg voor hun zoon uit het pgb van hun zoon werd betaald, lag het op hun weg hierover bij de Svb nadere inlichtingen in te winnen.
6.3.
Appellanten hebben ten slotte aangevoerd dat de Svb op grond van dringende reden van terugvordering had moeten afzien. Zij wijzen er in dit verband op dat zij op zeer hoge leeftijd nog voor hun zoon zorgen en dat dit extra kosten met zich brengt. Zij moeten daarvoor een hoge prijs betalen, niet alleen doordat zij worden geconfronteerd met de kostendelersnorm, maar ook doordat de voor die zorg ontvangen betalingen uit het pgb van hun zoon op de
AIO-aanvulling in mindering worden gebracht. Bovendien moeten zij een bedrag van
€ 3.002,11 aan de Svb terugbetalen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Dringende redenen kunnen naar vaste rechtspraak (uitspraak van 28 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1359) slechts gelegen zijn in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen waarin iets uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. De door appellanten genoemde omstandigheid dat zij op hoge leeftijd voor hun zoon zorgen is geen gevolg van de terugvordering. Voor zover appellanten hebben bedoeld dat sprake is van onaanvaardbare financiële gevolgen van de terugvordering is van belang dat appellanten bij de invordering de bescherming genieten, of deze zo nodig kunnen inroepen, van de regels van de beslagvrije voet als neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
6.4.
Uit 6.1 tot en met 6.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraken zullen daarom worden bevestigd.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en J.J.A. Kooijman en M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2019.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) S.A. de Graaff
md