ECLI:NL:CRVB:2019:475
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die zich ziek had gemeld met klachten van vermoeidheid, concentratieproblemen en spanningsklachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts concludeerde dat er geen psychiatrische stoornissen waren vastgesteld en dat de beperkingen van appellante, voor zover medisch objectiveerbaar, niet door het Uwv waren onderschat. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden geconcludeerd dat appellante in staat was om enkele geselecteerde functies uit te oefenen, ondanks haar klachten. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de FML van 1 april 2015 correct was en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De Raad verwierp de stelling van appellante dat zij als medische afzakker moest worden beschouwd, omdat er onvoldoende bewijs was dat haar urenvermindering medisch noodzakelijk was. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies.