ECLI:NL:CRVB:2016:2559
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.P.M. Zeijen
- R.E. Bakker
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag en de status van medische afzakker in het kader van WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellante, die als groepsleider werkte, had zich op 25 augustus 2010 ziek gemeld met zowel fysieke als psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in 2012 vastgesteld dat de werkgever niet aan de re-integratieverplichtingen had voldaan, wat leidde tot een opschorting van de WIA-aanvraag van appellante. Appellante betwistte de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag en stelde dat zij als 'medische afzakker' moest worden beschouwd, omdat zij eerder dan de vastgestelde datum minder uren had gewerkt om medische redenen.
De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag onjuist was vastgesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het aan appellante was om met medische gegevens haar stelling te onderbouwen, wat zij niet had gedaan. De overgelegde medische gegevens gaven geen aanleiding om te concluderen dat er sprake was van doorlopende arbeidsongeschiktheid voor de vastgestelde datum. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige de medische situatie van appellante correct hadden beoordeeld en dat er geen objectieve medische noodzaak was aangetoond voor de vermindering van arbeidsuren.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat de eerdere uitspraak terecht was.