ECLI:NL:CRVB:2019:4220
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van wezenuitkering op grond van de ANW vanwege het leven van één ouder
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1996, op 11 februari 2016 een wezenuitkering aangevraagd op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van zijn vader op 1 december 2015. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze aanvraag op 5 april 2016 afgewezen, omdat één ouder van appellant nog in leven was. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarbij hij zich beroept op het vertrouwensbeginsel, omdat hij informatie op de website van de Svb had geraadpleegd die hem deed geloven dat hij recht had op een uitkering. De Svb handhaafde echter zijn besluit, met de overweging dat de informatie op de website van algemene aard was en geen bindende toezeggingen inhield.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, met de conclusie dat er geen sprake was van uitdrukkelijke toezeggingen die gerechtvaardigde verwachtingen wekten. In hoger beroep heeft appellant opnieuw het vertrouwensbeginsel ingeroepen en gewezen op mogelijke discriminatie op basis van het IVBPR en het EVRM. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de informatie op de website niet specifiek genoeg was om als toezegging te worden beschouwd en dat de situatie van appellant niet gelijkgesteld kan worden met die van kinderen waarvan beide ouders zijn overleden.
De Raad heeft verder overwogen dat er geen sprake is van ontneming van eigendom, omdat appellant geen gerechtvaardigde verwachting had op een uitkering op basis van de ANW, gezien de wetswijzigingen per 1 januari 2015. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.