ECLI:NL:CRVB:2019:4116

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
18/4523 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtmatig vermogensonderzoek in Turkije en privacykwesties

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de intrekking van de AIO-aanvulling door de Sociale verzekeringsbank (Svb) werd bevestigd. Appellanten ontvingen sinds 1 juni 2008 bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen, maar deze werd ingetrokken vanwege het bezit van onroerend goed in Turkije, waarvan zij geen melding hadden gemaakt. De Svb had in 2015 een onderzoek ingesteld naar de inkomsten en het vermogen van appellanten, waarbij gebruik werd gemaakt van gegevens verkregen door het Bureau Attaché voor Sociale Zaken in Ankara. Appellanten betwistten de rechtmatigheid van dit onderzoek en voerden aan dat hun privacy was geschonden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb bevoegd was om onderzoek te doen naar de juistheid van de verstrekte gegevens en dat de onderzoeksbevindingen rechtmatig waren verkregen. De Raad stelde vast dat de inbreuk op de privacy van appellanten, veroorzaakt door het onderzoek, niet onevenredig zwaar was in verhouding tot het doel van het onderzoek, namelijk het waarborgen van het economisch welzijn van Nederland. De Raad bevestigde dat de onderzoeksresultaten van het Bureau Attaché bij de besluitvorming betrokken mochten worden, en dat er geen minder ingrijpend onderzoeksmiddel beschikbaar was. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellanten afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd.

Uitspraak

18/4523 PW, 18/4524 PW
Datum uitspraak: 17 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 juli 2018, 17/7309 en 18/1141 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. E. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2019. Appellanten zijn niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds 1 juni 2008 met onderbrekingen bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling), laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). De onderbrekingen hielden verband met verblijf in Turkije, langer dan het aantal toegestane weken. Laatstelijk was dat van 6 mei 2015 tot 14 oktober 2015.
1.2.
De Svb is in 2015 een onderzoek gestart naar inkomsten en vermogen van appellanten buiten Nederland. De Svb heeft in dat kader onderzoek in Turkije laten verrichten door het Bureau Attaché voor Sociale Zaken te Ankara (Bureau Attaché). Uit het door het Bureau Attaché opgemaakte onderzoekverslag van 10 mei 2016 komt naar voren dat op naam van appellante in de Turkse gemeente [gemeente] een appartement en een wijngaard geregistreerd staan. De waarde van het appartement is op 2 mei 2016 door een makelaar/taxateur getaxeerd op 90.000,- TL (= € 28.035,-).
1.3.
Bij besluiten van 6 februari 2017 en 22 juni 2017, voor zover na bezwaar gehandhaafd bij afzonderlijke besluiten van 15 november 2017 (bestreden besluiten), heeft de Svb de AIO-aanvulling met ingang van 1 juni 2008 ingetrokken en de kosten van AIO-aanvulling tot een bedrag van € 11.384,93 van appellanten teruggevorderd. De Svb heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellanten over vermogen beschikken in de vorm van onroerend goed in Turkije en dat de waarde van dat vermogen meer bedraagt dan de voor hen geldende vermogensgrens. Zij hebben hun inlichtingenverplichting geschonden door daarvan geen melding te maken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt vast dat appellanten niet betwisten dat uit de onderzoeksbevindingen volgt dat zij hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van de in 1.2 genoemde onroerende zaken. Ook betwisten zij niet dat, daarvan uitgaande, de Svb bevoegd is de AIO-aanvulling in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen.
4.2.
De gronden in hoger beroep komen er op neer dat het onderzoek onrechtmatig is geweest. De onderzoeksbevindingen mogen om die reden volgens appellanten niet aan de besluitvorming ten grondslag worden gelegd. Appellanten voeren daartoe kort gezegd aan dat het onderzoek in Turkije niet rechtmatig is verricht. Er is onder verantwoordelijkheid van de Svb in Turkije onderzoek verricht zonder dat de Turkse autoriteiten daarvoor toestemming hebben gegeven en de wetten en regelgeving van Turkije zijn nageleefd. Ook is het onderzoek verricht in strijd met het recht op privacy, zoals neergelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.3.
Deze gronden waren ook aan de orde in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 1 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2914. Zoals de Raad in die uitspraak heeft overwogen, is bij de beantwoording van de vraag of bewijs, vergaard door, in opdracht of onder verantwoordelijkheid van Nederlandse bestuursorganen, bij besluitvorming of de toetsing daarvan in een bestuursrechtelijke procedure rechtmatig mag worden gebruikt, slechts van belang of dat bewijs naar Nederlands recht, daaronder begrepen het in Nederland geldende internationale en Europese recht, rechtmatig is verkregen. Niet bepalend is of het bewijs naar het recht van de plaats waar het is vergaard, waarop het betrekking heeft of van waaruit het afkomstig is, rechtmatig is verkregen.
4.4.
Geen regel van Nederlands recht, daaronder begrepen verdragenrecht, schrijft voor dat bewijs, vergaard door, in opdracht of onder verantwoordelijkheid van Nederlandse bestuursorganen, naar Turks recht rechtmatig moet zijn verkregen. Op grond van het Nederlandse recht dient wel, indien daartoe gronden worden opgeworpen, de toets te worden aangelegd of bijvoorbeeld het gebruik van dat bewijs in strijd komt met artikel 8 van het EVRM of anderszins indruist tegen wat van een behoorlijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht.
4.5.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat gebruik van bewijs dat is verkregen door het Bureau Attaché, of door het Bureau Attaché ingeschakelde derden, zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. De enkele omstandigheid dat de afgifte van dat bewijs naar Turks recht onrechtmatig zou zijn, wat daarvan ook zij, is daartoe onvoldoende.
4.6.
Artikel 8 van het EVRM luidt in de Nederlandse vertaling:
"1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht,
dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen."
4.7.
Op grond van artikel 53a, in verbinding met de artikelen 47a, derde lid, en 47b van de PW is de Svb bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening, dan wel de voortzetting van de bijstand. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1231), kan deze algemene onderzoeksbevoegdheid steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden en is daartoe dus geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. Gelet hierop valt niet in te zien dat de Svb niet op enig moment een onderzoek mocht instellen naar het vermogen van appellanten. Daar komt bij dat, anders dan appellanten stellen, er in dit geval een concrete aanleiding was om onderzoek te doen. Die aanleiding was er omdat appellanten ieder jaar langdurig, gemiddeld vijf maanden, in Turkije verbleven.
4.8.
De gehanteerde onderzoeksmiddelen vormden een inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van appellanten. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van
25 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU3307) biedt de in artikel 53a vermelde onderzoeksbevoegdheid hiervoor een wettelijke grondslag in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM.
4.9.
De in 4.8 bedoelde inbreuk was niet onevenredig zwaar in verhouding tot het met het onderzoek beoogde doel van het behartigen van het belang van het economisch welzijn van Nederland. Het opvragen van kadastergegevens en het inschakelen van een makelaar om de woning te taxeren, vormden onder de gegeven omstandigheden een beperkte en aanvaardbare inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van appellanten. Het onderzoek is slechts gedaan in openbare bronnen en in de openbare ruimte en was uitsluitend gericht op het al dan niet beschikken over onroerende zaken, de locatie en de eventuele waarde daarvan.
4.10.
Evenmin kan worden geoordeeld dat op enig moment een minder ingrijpend onderzoeksmiddel ter beschikking stond om de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand te onderzoeken. Appellanten hadden het bezit van onroerende zaken immers niet opgegeven zodat de Svb een gerechtvaardigd belang had om niet direct aan appellanten zelf informatie te vragen over de woning, maar eerst zelf onderzoek te doen.
4.11.
Uit 4.9 en 4.10 volgt dat aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan, zodat de inbreuk op het respect voor het privéleven van appellanten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM, in dit geval gerechtvaardigd was. Anders dan appellanten stellen, mogen de onderzoeksresultaten van de rapportage vermogensonderzoek van 10 mei 2016 van het Bureau Attaché bij de beoordeling worden betrokken.
4.12.
Uit 4.1 tot en met 4.11 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter en J.L. Boxum en M. van Paridon als leden, in tegenwoordigheid van L.R. Daman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2019.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) L.R. Daman