ECLI:NL:CRVB:2019:4102

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
17/7592 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de inhouding van bestuursrechtelijke premie door gemeente Vlaardingen op uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de inhouding van een bestuursrechtelijke premie van € 134,38 door de gemeente Vlaardingen op het inkomen van appellante, die in het verleden als wanbetaler was aangemerkt door haar zorgverzekeraar. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat de wettelijke grondslag voor deze inhouding is vastgelegd in artikel 18f van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De Raad oordeelt dat CAK, dat de inhouding heeft opgelegd, niet verplicht is om rekening te houden met het bestaansminimum van appellante, ook wel de beslagvrije voet genoemd. Dit betekent dat CAK enkel hoeft te beoordelen of er sprake is van een toereikend inkomen om de premie in te houden.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de inhouding terecht was en dat er geen sprake was van beslaglegging, maar van broninhouding. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar bestaansminimum niet gewaarborgd werd door CAK, maar de Raad heeft deze argumenten verworpen. De Raad bevestigt dat de wetgever heeft voorzien in waarborgen voor gerechtigden tot een uitkering op minimumniveau, en dat CAK niet verantwoordelijk is voor het waarborgen van de beslagvrije voet in deze context.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.7592 ZVW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 oktober 2017, 17/1828 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CAK

Datum uitspraak: 17 december 2019
PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze de bevoegdheden uit die voorheen door Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
CAK heeft nadere stukken overgelegd, waarop appellante heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2018. Appellante is niet verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.
De Raad heeft het onderzoek heropend.
Partijen hebben wederom nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 2 oktober 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman en mr. S.S. Lalmohamed.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Bij besluit van 7 mei 2013 heeft CAK appellante medegedeeld dat zij door haar zorgverzekeraar op 27 april 2013 is aangemeld als wanbetaler in de zin van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en dat zij vanaf mei 2013 de bestuursrechtelijke premie verschuldigd is.
1.2.
Bij besluit van 17 januari 2017 heeft CAK appellante medegedeeld dat de maandelijks verschuldigde bestuursrechtelijke premie van € 134,38 in opdracht van CAK vanaf 1 februari 2017 door de gemeente Vlaardingen op haar inkomen wordt ingehouden (broninhouding).
1.3.
CAK heeft bij besluit van 2 maart 2017 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante, voor zover hier van belang, gedeeltelijk ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, geoordeeld dat CAK terecht en overeenkomstig artikel 18f van de Zvw is overgegaan tot broninhouding op het inkomen van appellante. Anders dan appellante meent is er geen sprake van beslaglegging, maar van broninhouding. CAK is niet gehouden daarbij de beslagvrije voet te betrekken, omdat de wetgever op een andere manier heeft voorzien in de waarborg dat een gerechtigde tot een uitkering op minimumniveau, waarop de bestuursrechtelijke premie wordt ingehouden, tenminste kan beschikken over de beslagvrije voet, verminderd met wat al in de beslagvrije voet is verdisconteerd voor de kosten van een ziektekostenverzekering. De rechtbank heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van de Raad van 27 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2471).
3. Appellante heeft in hoger beroep (kort samengevat) aangevoerd dat door de opdracht tot maandelijkse inning van de bestuursrechtelijke premie via broninhouding haar bestaansminimum ten onrechte niet door het CAK wordt gegarandeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
In artikel 18f, eerste lid, van de Zvw, is bepaald dat CAK de bestuursrechtelijke premie heft en int. Het tweede lid van artikel 18f, van de Zvw geeft CAK de wettelijke grondslag om aan een inhoudingsplichtige, in dit geval de gemeente Vlaardingen, opdracht te geven om de bestuursrechtelijke premie in te houden op het verschuldigde loon, in het geval van appellante op haar uitkering ingevolge de Participatiewet. De Zvw biedt geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat CAK, bij het uitvoeren van de opdracht tot inhouding als hier aan de orde, het (bestuurs)orgaan is dat rekening dient te houden met het bestaansminimum van appellante, zijnde de beslagvrije voet. Anders dan appellante heeft bepleit, diende CAK te volstaan met de voorgeschreven beoordeling dat sprake is van een toereikend inkomen, waarmee wordt bedoeld een inkomen dat hoog genoeg is om de bestuursrechtelijke premie op te kunnen inhouden.
4.2.
Hetgeen appellante verder heeft aangevoerd, maakt het voorgaande niet anders. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2019.
(getekend) J. Brand
(getekend) R.H. Koopman