ECLI:NL:CRVB:2019:4102
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de inhouding van bestuursrechtelijke premie door gemeente Vlaardingen op uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de inhouding van een bestuursrechtelijke premie van € 134,38 door de gemeente Vlaardingen op het inkomen van appellante, die in het verleden als wanbetaler was aangemerkt door haar zorgverzekeraar. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat de wettelijke grondslag voor deze inhouding is vastgelegd in artikel 18f van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De Raad oordeelt dat CAK, dat de inhouding heeft opgelegd, niet verplicht is om rekening te houden met het bestaansminimum van appellante, ook wel de beslagvrije voet genoemd. Dit betekent dat CAK enkel hoeft te beoordelen of er sprake is van een toereikend inkomen om de premie in te houden.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de inhouding terecht was en dat er geen sprake was van beslaglegging, maar van broninhouding. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar bestaansminimum niet gewaarborgd werd door CAK, maar de Raad heeft deze argumenten verworpen. De Raad bevestigt dat de wetgever heeft voorzien in waarborgen voor gerechtigden tot een uitkering op minimumniveau, en dat CAK niet verantwoordelijk is voor het waarborgen van de beslagvrije voet in deze context.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.