ECLI:NL:CRVB:2019:4099

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
17/7945 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en bevoegdheid controleurs in woonsituatieonderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de studiefinanciering van appellante, die als thuiswonende studerende is aangemerkt. Appellante ontving vanaf 1 mei 2014 studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), maar na een onderzoek door controleurs, dat op 16 februari 2016 plaatsvond, heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap besloten de studiefinanciering te herzien. De controleurs stelden vast dat appellante niet woonde op het adres waar zij ingeschreven stond in de basisregistratie personen (brp). De minister heeft vervolgens de te veel ontvangen studiefinanciering van € 4.469,08 teruggevorderd.

Appellante heeft tegen deze beslissing beroep aangetekend, maar de rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de controleurs bevoegd waren om onderzoek te doen en dat de bevindingen van het huisbezoek voldoende bewijs boden voor de herziening van de studiefinanciering. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat het bewijs onrechtmatig was verkregen en dat de controleurs niet bevoegd waren.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de controleurs inderdaad bevoegd waren en dat het rapport van het huisbezoek als bewijs toelaatbaar was. De Raad vond de verklaring van appellante ongeloofwaardig en concludeerde dat het gebruik van TLS-reisgegevens in deze zaak toegestaan was. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

17/7945 WSF
Datum uitspraak: 17 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 november 2017, 16/3782 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Jonker hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. T. Bruinsma, advocaat. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.C. Rots.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante stond vanaf 1 april 2014 in de basisregistratie personen (brp) ingeschreven onder het adres [adres] . Appellante heeft, voor zover hier van belang, vanaf 1 mei 2014 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) ontvangen, berekend naar de norm die geldt voor een uitwonende studerende.
1.2.
Twee controleurs, [naam 1] en [naam 2] , hebben in opdracht van de minister onderzoek gedaan naar de woonsituatie van appellante. Daartoe is op 16 februari 2016 een huisbezoek aan het brp-adres van appellante afgelegd. Van de bevindingen van het onderzoek is een rapport opgemaakt.
1.3.
Bij besluit van 4 maart 2016 heeft de minister op basis van de bevindingen van het onderzoek de aan appellante toegekende studiefinanciering met ingang van 1 mei 2014 herzien, in die zin dat appellante vanaf die datum als thuiswonende studerende is aangemerkt. Het aan appellante over de periode van mei 2014 tot en met juli 2016 te veel toegekende bedrag van € 4.469,08 wordt verrekend.
1.4.
Bij besluit van 11 augustus 2016 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 maart 2016 ongegrond verklaard.
1.5.
Hangende beroep heeft de minister de rechtbank bericht dat de reisgegevens van appellante bij Trans Link Systems (TLS) zijn opgevraagd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft – voor zover hier van belang – geoordeeld dat de controleurs bevoegd waren tot het doen van onderzoek en dat aannemelijk is dat appellante ten tijde van de controle niet woonde op het brp-adres. Uit het rapport dat van de controle is opgemaakt, blijkt dat de hoofdbewoonster tijdens het huisbezoek geen persoonlijke zaken kon tonen die te herleiden zijn tot appellante. Verder mogen TLS‑reisgegevens worden gebruikt bij de beoordeling van de vraag waar appellante woont.
3. Appellante heeft in hoger beroep (kort samengevat) aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bewijs waarop de minister de herziening heeft gebaseerd, onrechtmatig is verkregen. De bevoegdheid van de controleurs is niet gebleken. Appellante heeft verder aangevoerd dat de minister TLS-reisgegevens niet mag gebruiken. Appellante heeft ten slotte herhaald dat zij op het brp-adres woonde, ook ten tijde van de controle.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de controleurs bevoegd waren tot het houden van toezicht op de naleving van artikel 1.5 van de Wsf 2000. De door de minister in hoger beroep overgelegde stukken, waaronder een tweetal arbeidsovereenkomsten, bevestigen nogmaals de bevoegdheid van de controleurs en het oordeel hierover. De bevindingen van het huisbezoek op 16 februari 2016 zijn daarom als bewijs toelaatbaar. De beroepsgrond ter zake slaagt niet.
4.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, en de daartoe gegeven overwegingen, dat het door de controleurs opgemaakte rapport de minister voldoende feitelijke grondslag bood voor de herziening. Hier voegt de Raad het volgende aan toe.
4.3.
Ook door de Raad wordt erop gewezen dat tijdens het huisbezoek geen tot appellante herleidbare spullen zijn aangetroffen. Waar appellante stelt dat zij ten tijde van de controle al meer dan twee jaar op het brp-adres woonde, valt redelijkerwijs te verwachten dat zich daar meer specifiek tot appellante te herleiden spullen bevinden, waaruit kan worden afgeleid dat zij daar woonachtig was. Dat de zolderkamer van appellante in verband met een verbouwing leeg was gehaald, nog daargelaten dat er door de controleurs geen aanwijzingen zijn gezien waaruit blijkt dat daadwerkelijk een verbouwing plaatsvindt, verklaart onvoldoende de afwezigheid van persoonlijke spullen op het brp-adres. De Raad acht de door appellante in hoger beroep ter zitting gegeven verklaring dat er wel spullen op het brp-adres aanwezig waren, waaronder boeken en medicatie, ongeloofwaardig. Deze verklaring strookt niet met de bevindingen van de controleurs en de ten overstaan van hen afgelegde verklaring van de hoofdbewoonster. Op de vraag naar kleding, persoonlijke spullen, toiletspullen, schoenen en schoolspullen van appellante, heeft zij immers expliciet verklaard dat appellante alles heeft meegenomen naar het huis van haar moeder. Verder levert de overgelegde post geen bewijs van de feitelijke woonsituatie. Van een deel is niet vast te stellen wanneer het is verzonden en een ander deel dateert van na het huisbezoek. Hetgeen appellante verder heeft gesteld geeft de Raad geen reden tot twijfel aan de uit de bevindingen en waarnemingen van de controleurs getrokken conclusie.
4.4.
Ten slotte slaagt de beroepsgrond inzake het gebruik van de TLS-reisgegevens niet. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 5 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:269, is het gebruik van reisgegevens in zaken als deze, in beginsel toegestaan.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter, en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2019.
(getekend) J. Brand
(getekend) R.H. Koopman