ECLI:NL:CRVB:2019:3941
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering studiefinanciering met bestuurlijke boete en bewijslast bij woonsituatie
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2019, staat de herziening en terugvordering van studiefinanciering centraal. Appellant ontving vanaf 1 mei 2016 studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000, waarbij hij als uitwonende student werd aangemerkt. Echter, na onderzoek door controleurs op 21 september en 26 oktober 2016, concludeerde de minister dat appellant op het moment van het onderzoek niet op het brp-adres woonde. Dit leidde tot een herziening van de studiefinanciering en een terugvordering van € 1.240,68, alsook de oplegging van een bestuurlijke boete op 9 december 2016.
De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de minister voldoende bewijs had geleverd dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van de Wsf 2000. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de hoofdbewoner en buurman, die tegenover de controleurs waren afgelegd, voldoende waren om aan te tonen dat appellant niet op het brp-adres woonde. Appellant had geen overtuigend bewijs geleverd dat hij voorafgaand aan de controle wel op het brp-adres woonde.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de bewijslast in eerste instantie op het bestuursorgaan rust, maar dat de minister in dit geval aan zijn verplichtingen had voldaan. De Raad wees erop dat het intrekken of ontkennen van eerder afgelegde verklaringen weinig betekenis heeft en dat de door appellant ingebrachte nadere verklaringen geen aanleiding gaven om aan de eerdere bevindingen te twijfelen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.