Uitspraak
15.5325 WIA
23 juni 2015, 14/5197 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
BESLISSING
€ 16.064,76;
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen appellante, een pedagogisch medewerker, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering en een schadevergoeding. Appellante had zich op 22 december 2011 ziek gemeld en in 2013 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv weigerde deze aanvraag, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing en stelde dat het Uwv ten onrechte geen loonsanctie aan haar werkgever had opgelegd, wat haar schade had berokkend.
De rechtbank Noord-Holland had het verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen, met de redenering dat de schade volledig aan appellante zelf was toe te rekenen, omdat zij niet had gedaan wat redelijkerwijs noodzakelijk was om de gevolgen van het besluit te beperken. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar psychische toestand en de complexiteit van de socialeverzekeringswetten haar verhinderden om tijdig rechtsmiddelen aan te wenden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv in hoger beroep zijn standpunt had gewijzigd en dat appellante recht had op schadevergoeding. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv aansprakelijk was voor de schade die appellante had geleden als gevolg van het niet opleggen van de loonsanctie. De Raad stelde de schadevergoeding vast op € 16.064,76 en veroordeelde het Uwv ook tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.560,- bedroegen. De uitspraak benadrukt de verplichting van het Uwv om schade te vergoeden wanneer het niet aan zijn verplichtingen voldoet.