Uitspraak
16.5618 WIA, 19/2755 WIA
OVERWEGINGEN
7 december 2015 tot de uitspraak op 22 juli 2016 ruim zeven maanden. De behandeling van het hoger beroep heeft vanaf de ontvangst van het hogerberoepschrift op 1 september 2016 tot de tussenuitspraak op 6 maart 2019 tweeëneenhalf jaar geduurd, en vanaf het herstel van het gebrek in de gewijzigde beslissing op bezwaar van 20 mei 2019 tot deze (eind)uitspraak ruim zes maanden. Uit deze vaststelling volgt dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase niet is overschreden en dat de overschrijding van de redelijke termijn met bijna zes maanden geheel is toe te rekenen aan het Uwv. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 500,-.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 6 november 2015 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 mei 2019 ongegrond;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af;
- veroordeelt het Uwv tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 4.738,10;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 169,- vergoedt.