ECLI:NL:CRVB:2019:789

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
16/5618 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en medische onderbouwing door deskundigen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die sinds 1981 als assistent productieregelaar werkte, had zich in 2010 ziek gemeld vanwege enkelklachten en depressieve klachten. Na een aantal besluiten van het Uwv over zijn arbeidsongeschiktheid, verzocht appellant in 2014 om een herbeoordeling van zijn situatie. Het Uwv handhaafde echter de eerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, wat leidde tot een bestreden besluit in 2015. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep.

De Raad benoemde deskundigen, psychiater drs. J.B. Zandvoord en psychiater in opleiding dr. R.J.T. Mocking, om de medische situatie van appellant te onderzoeken. Hun rapport, dat op 12 maart 2018 werd uitgebracht, concludeerde dat appellant op de relevante datum, 1 april 2014, meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv een deugdelijke medische onderbouwing ontbeert en droeg het Uwv op om binnen vier weken het gebrek in het besluit te herstellen. De Raad gaf aan dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) moest worden aangepast aan de bevindingen van de deskundigen, en dat het Uwv moest motiveren of de geselecteerde functies nog steeds passend waren voor appellant.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van onafhankelijke deskundigen in het proces van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

16.5618 WIA-T

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2016, 15/7873 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 maart 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een reactie ingediend.
Appellant heeft de gronden van het hoger beroep aangevuld en daarbij een brief van psychiater J. Benckhuijsen van 13 januari 2016 (lees: 2017) overgelegd. Hierop heeft het Uwv gereageerd.
Vervolgens heeft de Raad een psychiater als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. Psychiater drs. J.B. Zandvoord en psychiater in opleiding (i.o.) dr. R.J.T. Mocking hebben op 12 maart 2018 een schriftelijk verslag van hun onderzoek aan de Raad uitgebracht.
Vervolgens hebben partijen over en weer nadere reacties gegeven, waarop psychiaters Zandvoord en Mocking op 22 augustus 2018 hebben gereageerd. Hierop hebben partijen wederom gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vetter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft vanaf 1981 gewerkt als assistent productieregelaar bij [BV] Op 19 mei 2010 heeft hij zich ziek gemeld wegens enkelklachten en depressieve klachten. Bij besluit van 20 maart 2012 is aan appellant per 16 mei 2012 een loongerelateerde WGA‑uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsgeschiktheid is vastgesteld op 36%. Bij besluit van 26 november 2014 is deze uitkering per 16 februari 2015 omgezet in een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2.
Op 19 augustus 2014 heeft appellant verzocht om een herbeoordeling wegens toegenomen lichamelijke en psychische klachten.
1.3.
Bij besluit van 24 april 2015 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ongewijzigd vastgesteld op 35 tot 80%. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts van 26 maart 2015, met een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 maart 2015, geldend vanaf 1 april 2014, en een rapport van een arbeidsdeskundige van 13 april 2015.
1.4.
Bij besluit van 6 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 april 2015 ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 november 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Evenmin heeft de rechtbank aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de functies die de arbeidsdeskundige aan de schatting ten grondslag heeft gelegd in medisch opzicht voor appellant ongeschikt zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep – samengevat – aangevoerd dat onvoldoende met zijn psychische klachten rekening is gehouden. Ten onrechte is aangenomen dat hij in staat geacht kan worden tot het vervullen van de geselecteerde functies. Appellant heeft de Raad verzocht een onafhankelijk psychiater als deskundige te benoemen. Tevens heeft appellant verzocht om een schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn van de behandeling van zijn zaak.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
Ter zitting hebben partijen benadrukt dat, indien wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv onvoldoende zorgvuldig is geweest, een tussenuitspraak wordt gedaan waarbij het Uwv, onder meer, de opdracht krijgt om de FML in overeenstemming te brengen met de bevindingen van de door de Raad benoemde deskundigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Niet in geschil is dat de datum die in deze zaak in geding 1 april 2014 is.
4.2.
Gelet op de standpunten van partijen en de voorhanden zijnde medische gegevens, waaronder enerzijds brieven van de behandelend psychiater van appellant, D. Balraadjsing en een expertiserapport van de door appellant ingeschakelde psychiater J. Benckhuijsen, en anderzijds rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, blijkt dat er een verschil van inzicht bestaat over de ernst van de psychische klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen op 1 april 2014. Deze verschillen van inzicht zijn door de betreffende beoordelaars medisch onderbouwd. Daarom heeft de Raad aanleiding gezien een psychiater als deskundige te benoemen.
4.3.
In het rapport van 12 maart 2018 hebben psychiater Zandvoord en psychiater i.o Mocking, na appellant gesproken te hebben, geconcludeerd dat bij appellant op de in geding zijnde datum sprake is van de psychiatrische aandoeningen depressieve stoornis, eenmalige episode, chronisch en een stoornis in alcoholgebruik, ernstig. Als gevolg hiervan wordt appellant meer beperkt geacht dan de in de FML van 26 maart 2015 is opgenomen op de items vasthouden van de aandacht, herinneren en doelmatig handelen. Er zijn ook verschillende aanwijzingen dat het handelingstempo verlaagd was. Ook is er sprake van psychomotore remming. Of er sprake was van een beperking in het zelfstandig handelen is lastig na te gaan. Dat appellant op 1 april 2014 in staat was om 8 uur per dag en/of 40 uur per week te werken wordt zeer onwaarschijnlijk geacht. De psychiaters hebben in hun aanvullend rapport van 22 augustus 2018 hun conclusies gehandhaafd.
4.4.
Het Uwv heeft na kennisname van het deskundigenrapport geen aanleiding gezien om het standpunt zoals neergelegd in het bestreden besluit te herzien. Daartoe is verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 april 2018 en 4 oktober 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een medische expertise op basis van objectiveerbare medische feiten, omdat er onvoldoende informatie is om de plausibiliteit te testen.
4.5.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het rapport, en de aanvulling daarop, van psychiater Zandvoord en psychiater i.o. Mocking geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. In het geval van appellant hebben twee psychiaters, na kennisneming van de gegevens van de behandelende artsen, eigen onderzoek van appellant en aanvullende informatie van behandelaars van appellant, geconcludeerd dat er per 1 april 2014 aanvullende beperkingen in de FML moeten worden aangenomen waarbij per aanvulling een onderbouwing is verstrekt. Wat van de kant van het Uwv is aangevoerd, leidt niet tot twijfel aan de in het deskundigenrapport getrokken conclusies. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen sprake is van plausibiliteit, wordt niet gevolgd. Inherent aan een opdracht van de Raad aan een deskundige om onderzoek te doen met betrekking tot de gezondheidstoestand van een verzekerde, is dat achteraf en derhalve retrospectief de van belang zijnde gegevens worden getoetst aan de bij onderzoek van de verzekerde verkregen bevindingen en dat binnen het kader van de kennis en ervaring van de deskundige zo goed mogelijk wordt getracht de gestelde vragen te beantwoorden. De enkele omstandigheid dat de onderzoeksdatum circa vier jaar later ligt dan de datum in geding betekent niet dat reeds daardoor een advies op basis van de uitkomsten van zo’n onderzoek is gediskwalificeerd. Van belang daarbij is dat de psychiaters na kennisneming van de zienswijze van de verzekeringsarts bezwaar en beroep hun standpunt gemotiveerd hebben gehandhaafd.
4.6.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit een deugdelijke medische onderbouwing ontbeert, aangezien uit het deskundigenrapport volgt dat appellant op de in geding zijnde datum, 1 april 2014, meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Het Uwv dient derhalve de FML aan te passen met de in het deskundigenrapport genoemde aanvullende beperkingen. Gelet op het verhandelde ter zitting dient het Uwv daarbij aan de hand van het CBBS te motiveren op welk item van de FML een aanvullende beperking wordt opgenomen, in het bijzonder ten aanzien van de aanvullende beperking voor het verlaagde handelingstempo. Ook dient het Uwv te motiveren op welke wijze in de aangepaste FML uitvoering wordt gegeven aan de conclusie in het deskundigenrapport dat zeer onwaarschijnlijk wordt geacht dat appellant op 1 april 2014 in staat was om 8 uur per dag en/of 40 uur per week te werken.
4.7.
Nu de FML dient te worden aangepast aan het oordeel in het deskundigenrapport, moet vervolgens door de arbeidsdeskundige worden bezien of de voor appellant geselecteerde functies met inachtneming van deze aangepaste FML nog gehandhaafd kunnen blijven en zo nee, of er andere functies te selecteren zijn, waarbij beoordeeld dient te worden welk verlies aan verdiencapaciteit aanwezig is. Daarom, en gelet op het verzoek van partijen, is er aanleiding met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Nu alle medische gegevens die nodig zijn voor de betreffende aanpassing al bij het Uwv bekend zijn, zal de daarvoor bestemde termijn op vier weken worden gesteld.
4.8.
Aangezien met deze uitspraak nog geen einde aan het geding is gekomen, wordt nog geen oordeel gegeven over de gestelde overschrijding van de redelijke termijn.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 6 november 2015 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2019.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) M.A.A. Traousis

VC