ECLI:NL:CRVB:2013:1528

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2013
Publicatiedatum
26 augustus 2013
Zaaknummer
11-4904 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een IVA-uitkering op basis van duurzaamheid van arbeidsbeperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant, die een IVA-uitkering aanvroeg na een periode van arbeidsongeschiktheid. Appellant, een vrachtwagenchauffeur, was op 15 augustus 2008 uitgevallen door rugklachten als gevolg van een aangeboren rugafwijking, en had daarnaast te maken met ernstige psychische klachten, overgewicht en alcoholmisbruik. Het Uwv had appellant in 2010 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, maar appellant was van mening dat hij recht had op een IVA-uitkering, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn.

Het Uwv had het bezwaar van appellant tegen het besluit om hem geen IVA-uitkering toe te kennen ongegrond verklaard, met de stelling dat er op de datum in geding, 13 augustus 2010, geen sprake was van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Utrecht had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd dat er een redelijke kans op herstel was en dat de psychische en lichamelijke beperkingen niet adequaat waren beoordeeld.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv in hoger beroep voldoende had gemotiveerd dat er in het eerste jaar nauwelijks verbetering van de belastbaarheid te verwachten viel, maar dat er in het jaar daarna wel degelijk mogelijkheden tot verbetering waren. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om het standpunt van het Uwv met betrekking tot de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen van appellant te betwisten. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/4904 WIA
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 11 juli 2011, 11/965 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.J.M. de Leest, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met als bijlage een rapport van 25 augustus 2011 van bezwaarverzekeringsarts W.C. Hovy.
Bij brief van 6 december 2011 heeft het Uwv nog een nader rapport van 29 november 2011 van Hovy de Raad doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft op 28 juni 2013 plaatsgevonden. Voor appellant is verschenen
mr. E.R. Jonkman, kantoorgenoot van mr. De Leest. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, op dat moment werkzaam als vrachtwagenchauffeur, is op 15 augustus 2008 uitgevallen met rugklachten als gevolg van een aangeboren rugafwijking (kyfoscoliose). Nadien heeft hij ernstige psychische klachten ontwikkeld, is er sprake van overgewicht en van alcoholmisbruik.
1.2. Bij besluit van 18 augustus 2010 is appellant met ingang van 13 augustus 2010 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Appellant heeft in bezwaar tegen dit besluit naar voren gebracht dat hij van mening is dat aan hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) dient te worden toegekend. Bij beslissing op bezwaar van 7 februari 2011, het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 augustus 2010 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er op
13 augustus 2010 geen sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid onder de overweging dat de kans op herstel, in het tweede jaar, redelijk is te achten.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gewezen op rechtspraak van de Raad, onder meer
LJN BH1896, volgens welke in gevallen van een stabiele of verslechterende situatie in het eerste jaar, de vaststelling dat in de periode daarna sprake is van een meer dan geringe kans op herstel, dit concreet en toereikend dient te worden onderbouwd. Deze voldoende draagkrachtige motivering ontbreekt volgens appellant in het bestreden besluit. Nu in het eerste jaar geen verbetering viel te verwachten, had de bezwaarverzekeringsarts voor het jaar daarop niet mogen volstaan met de veronderstelling dat, nu appellant op een wachtlijst stond voor een psychomotorische behandeling, zijn psychische belastbaarheid zou verbeteren. De bezwaarverzekeringsarts had nadere informatie moeten inwinnen bij de behandelend sector, in dit geval Altrecht. Nu geen deugdelijk medisch onderzoek heeft plaatsgevonden ontbeert het bestreden besluit een draagkrachtige motivering. Afgezien van de vraag of de psychische belastbaarheid zal verbeteren, wijst appellant er tevens op dat ten onrechte niet is bezien of zijn forse lichamelijke (rug)beperkingen, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 9 augustus 2010, op zich niet al leiden tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid omdat met deze beperkingen geen passende functies te duiden zijn.
3.2.
In reactie op het in hoger beroep door appellant ingenomen standpunt heeft het Uwv een nader rapport van 29 november 2011 van bezwaarverzekeringsarts Hovy overgelegd. In dit rapport heeft de bezwaarverzekeringsarts vermeld dat alsnog informatie is opgevraagd bij Altrecht. In deze informatie heeft deze arts een bevestiging gezien voor het standpunt dat de beperkingen van appellant niet duurzaam zijn. Tevens heeft Hovy dat standpunt nog van een nadere onderbouwing voorzien.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat hij
- ingevolge artikel 47 van de Wet WIA - recht heeft op een uitkering ingevolge de IVA in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
De vraag of appellant op 13 augustus 2010 (datum in geding) duurzaam arbeidsongeschikt was dient - in lijn met de uitspraak van de Raad van onder andere
4 februari 2009 (LJN BH1896) en 1 oktober 2010 (LJN BN9226) - te worden beantwoord aan de hand van de gegevens die bekend zijn geworden over zijn gezondheidstoestand op die datum, de verwachting die behandelend artsen op dat moment hadden van een behandeling die zij hadden ingezet dan wel de redenen die zij toen hadden om een mogelijke behandeling achterwege te laten. De beschikbare gegevens laten zien dat appellant een, overigens, stabiele maar forse rugproblematiek heeft waaruit psychische klachten zijn voortgekomen in combinatie met alcoholmisbruik en overgewicht. Onder toepassing van het bij de beoordeling van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid gehanteerde stappenplan heeft bezwaarverzekeringsarts Hovy met de rapporten van 29 november 2011 in hoger beroep, in aanvulling op zijn rapport van 25 augustus 2011 en op het rapport van 18 januari 2011 van bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter, thans voldoende gemotiveerd dat in het eerste jaar weliswaar nauwelijks verbetering van de belastbaarheid valt te verwachten maar tevens in het jaar daarna wel sprake is van een redelijke tot goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. De motivering komt er, samengevat, op neer dat het rugprobleem van appellant weliswaar aangeboren en in zoverre onbehandelbaar is, maar dat de last die hij ervan ondervindt mede afhankelijk is van de omstandigheden van het moment, waarbij de psychische component een niet onbelangrijke rol speelt. Die psychische component is wel degelijk beïnvloedbaar, al dan niet met behandeling. Er is ook een behandeling ingezet, die echter voortijdig is beëindigd door persoonsgebonden en situatieve factoren. De behandelaars zagen wel degelijk mogelijkheden tot verbetering. Voorts speelt de obesitas van appellant een duidelijke rol en ook bij aanpak daarvan valt verlichting van de klachten en verbetering van de belastbaarheid te verwachten. Appellant heeft op het rapport van 29 november 2011 geen reactie meer gegeven noch heeft hij informatie afkomstig van een medicus ingediend ter onderbouwing van zijn eigen opvatting dat de beoogde psychische behandeling met gewichtsreductie en aanpak van alcoholmisbruik niet kan leiden tot verbetering van zijn belastbaarheid.
4.3.
Dat de rugproblematiek van appellant op zich, dat wil zeggen los van de psychische component, de obesitas en het alcoholgebruik, reeds zou leiden tot volledige arbeidsongeschiktheid, vindt geen steun in de beschikbare medische stukken.
4.4.
De rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.3. leiden tot de conclusie dat er geen aanknopingspunten bestaan om het standpunt van het Uwv met betrekking tot de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen van appellant onvoldoende of onjuist te achten.
4.5.
Nu het Uwv eerst in hoger beroep met het rapport van 29 november 2011 het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd, bestaat er aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen, evenals de aangevallen uitspraak waarbij dat besluit in stand is gelaten, en te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
5.
Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 944,- in beroep en op € 944,- in hoger beroep, in totaal op € 1.888,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 1.888,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.R. Baas

NW