ECLI:NL:CRVB:2019:3845
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet woonachtig op opgegeven adres en extreem laag waterverbruik
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant ontving sinds 30 april 2014 bijstand van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, op basis van de Participatiewet. Na een anonieme melding dat de appellant op een ander adres zou samenwonen, heeft het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat de appellant niet op het opgegeven uitkeringsadres woonde, wat resulteerde in de intrekking van de bijstand en de terugvordering van een aanzienlijk bedrag aan bijstandsuitkeringen.
Het college heeft op 1 maart 2018 de bijstand van de appellant ingetrokken en een bedrag van € 43.127,40 teruggevorderd over de periode van 30 april 2014 tot en met 28 februari 2018. Dit bedrag werd later verhoogd tot € 54.387,40. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van het college, waarbij werd opgemerkt dat er in de beoordelingsperiode geen waterverbruik op het uitkeringsadres was, wat duidt op het ontbreken van hoofdverblijf.
De Raad oordeelde dat het extreem lage waterverbruik, dat in deze zaak werd vastgesteld, voldoende was om te concluderen dat de appellant niet op het uitkeringsadres woonde. De appellant had wisselende verklaringen afgelegd over zijn water- en energieverbruik, en zijn bewijsvoering werd als onvoldoende beoordeeld. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten terecht waren en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.