In deze zaak heeft appellante, een voormalige administratief medewerkster bij de gemeente Haarlemmermeer, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar WW-uitkering niet tot uitbetaling zou komen vanwege verwijtbare werkloosheid. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Tijdens de procedure heeft appellante aangegeven dat er geen materieel procesbelang meer is, omdat het geschil over haar aanspraak op een WW-uitkering was beëindigd. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat voor een ontvankelijk hoger beroep vereist is dat er een direct procesbelang is. Aangezien appellante en de werkgever hebben meegedeeld dat er geen geschil meer is over de aanspraak op de WW-uitkering, is het procesbelang komen te vervallen. De Raad heeft ook overwogen dat er geen belang kan worden ontleend aan de door appellante gewenste proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Gelet op deze overwegingen heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, waardoor er geen inhoudelijk oordeel over het geschil kon worden gegeven. De uitspraak is gedaan op 27 november 2019 door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier.