ECLI:NL:CRVB:2013:BY9279

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-5378 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Hoogenboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken procesbelang na tegemoetkoming bezwaren

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. drs. W.F.J. van der Hooft, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 januari 2013 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 11-5378 WSF. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 4 augustus 2012 geheel aan de bezwaren van appellante tegemoet was gekomen. Dit betekende dat appellante geen procesbelang meer had bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak. De Raad oordeelde dat het belang van appellante, zoals door haar gemachtigde werd gesteld, niet relevant was, aangezien het verkrijgen van een uitspraak vanwege het principiële karakter van de rechtsvraag niet voldoende was om procesbelang aan te tonen.

De uitspraak van de rechtbank Breda, waartegen hoger beroep was ingesteld, dateert van 4 augustus 2011. De Minister had in zijn verweerschrift aangegeven dat hij aanleiding had gezien om de bezwaren van appellante te honoreren. Tijdens de zitting op 7 december 2012 was de Minister niet vertegenwoordigd, terwijl appellante zich liet bijstaan door haar gemachtigde. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, aangezien de gemachtigde slechts incidenteel rechtsbijstand verleende en niet voldeed aan de criteria voor kostenvergoeding.

De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk besloten dat er geen aanleiding was om de Minister in de kosten van appellante te veroordelen, en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter T. Hoogenboom en griffier J.R. Baas.

Uitspraak

11/5378 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 4 augustus 2011, 11/306 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
Datum uitspraak 18 januari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. W.F.J. van der Hooft hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Minister heeft de Raad op 27 juli 2012 bericht aanleiding te hebben gezien aan de bezwaren van appellante tegemoet te komen. Op 4 augustus 2011 heeft de Minister het desbetreffende besluit aan appellante gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2012. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. Van der Hooft. De Minister heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. Met het besluit van 4 augustus 2012 is geheel aan de bezwaren van appellante tegemoetgekomen. Bij de betaling van het aan appellante op grond van dit besluit toekomende bedrag is, naast het door appellante betaalde griffierecht voor het beroep en hoger beroep, ook de wettelijke rente over het bedrag van de nabetaling vergoed. Dat betekent dat appellante geen belang meer heeft bij beoordeling van de aangevallen uitspraak. Dat belang kan, anders dan appellantes gemachtigde kennelijk meent, niet zijn gelegen in het verkrijgen van een uitspraak vanwege het volgens hem principiële karakter van de rechtsvraag die in het onderhavige geding aan de orde was. Evenmin kan belang worden ontleend de door appellante gewenste proceskostenveroordeling, nu van de in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde bevoegdheid door de rechter ook gebruik kan worden gemaakt indien het beroep niet inhoudelijk is behandeld.
Voor beide geldt dat niet relevant is dat het belang pas na het instellen van het hoger beroep is vervallen.
2. Hetgeen onder 1 is overwogen leidt er toe dat het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
3. Op grond van artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan de kostenveroordeling door de rechter betrekking hebben op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarvan is volgens vaste rechtspraak sprake indien het verlenen van rechtsbijstand voor de rechtsbijstandverlener een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte, taakuitoefening.
4. In het onderhavige geval is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld onder 3 niet gebleken. De gemachtigde van appellante heeft ter zitting van de Raad verklaard dat hij in een periode van ongeveer twee jaar drie personen heeft bijgestaan, waaronder zijn moeder, en dat hij een uitbreiding van zijn werkzaamheden niet, althans niet op korte termijn verwacht. In dat geval is sprake van slechts incidenteel verleende rechtsbijstand en is aan het onder 3 vermelde criterium niet voldaan. Nu evenmin is gebleken van andere wel voor vergoeding in aanmerking komende kosten bestaat geen aanleiding de Minister in de kosten van appellante te veroordelen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2013.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) J.R. Baas
JL