ECLI:NL:CRVB:2019:3665
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand in verband met niet-gemelde stortingen en bijschrijvingen op bankrekening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant ontving vanaf 3 januari 2015 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). In het kader van een heronderzoek heeft de gemeente appellant gevraagd om bankafschriften van de laatste drie maanden, maar ook van een langere periode. Dit leidde tot de herziening van de bijstand over een periode van een jaar, omdat er niet-gemelde stortingen en bijschrijvingen op zijn bankrekeningen waren geconstateerd. De appellant heeft betoogd dat het college geen gegronde reden had om inzage te verlangen in de bankafschriften over een langere periode dan drie maanden, en dat dit een onredelijke inbreuk op zijn privacy vormde. De Raad oordeelde echter dat er voldoende aanleiding was voor het college om inzage te verlangen, gezien de twijfels over de juistheid van de door appellant verstrekte informatie.
De Raad heeft ook de argumenten van de appellant beoordeeld dat de stortingen en bijschrijvingen op zijn rekeningen ten onrechte als middelen zijn aangemerkt. De Raad bevestigde dat kasstortingen en bijschrijvingen in beginsel als middelen worden beschouwd, en dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet beschikte over de gestorte bedragen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.