ECLI:NL:CRVB:2019:3604

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
18-6609 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontslag wegens onbekwaamheid van een ambtenaar na meerdere negatieve beoordelingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, werkzaam bij de gemeente Utrecht, was sinds medio 2002 in dienst en had te maken met meerdere negatieve beoordelingen over haar functioneren. Na een laatste kans om haar functioneren te verbeteren, werd appellante op 22 november 2017 ontslagen wegens onbekwaamheid. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit ontslag ongegrond, waarop appellante in hoger beroep ging.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de ontslaggrond terecht was. De Raad oordeelde dat de berekening van de productie van appellante door het college op zorgvuldige wijze was uitgevoerd en dat periodes van afwezigheid wegens ziekte geen invloed hadden op de uitkomst. Appellante had geen rechtsmiddelen aangewend tegen eerdere negatieve beoordelingen, wat haar positie verzwakte. De Raad concludeerde dat het college terecht had gesteld dat appellante niet over de benodigde eigenschappen beschikte om haar functie naar behoren te vervullen.

Het hoger beroep van appellante werd verworpen, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door voorzitter H. Lagas, in tegenwoordigheid van griffier M. Buur.

Uitspraak

18.6609 AW

Datum uitspraak: 14 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
21 november 2018, 18/2429 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.D.J. van Ruyven, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft het college een stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ruyven. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C. Ligthart, W.J.M. Habets en M. Prijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was vanaf medio 2002 werkzaam bij de gemeente Utrecht en sinds 2011 werkzaam als [naam functie] met een werkweek van 24 uur. Over het functioneren van appellante in het tijdvak 20 januari 2011 tot 20 januari 2012 is een beoordeling met eindscore 5 (uit 10) opgemaakt. Vermeld is dat appellante zich moet verbeteren. Over het functioneren van appellante in 2013 en 2014 zijn beoordelingen opgemaakt waarbij appellante telkens de eindscore E (functioneert niet volgens de gestelde verwachtingen ) heeft gekregen. Bij de vaststelling van de beoordeling over 2014 is ook besloten om appellante geen periodieke verhoging toe te kennen. Over 2016 is geen beoordeling opgemaakt vanwege veelvuldige afwezigheid wegens ziekte en zwangerschapsverlof. Aan appellante is bij brief van 24 mei 2017 een laatste kans geboden om haar functioneren te verbeteren in de periode van 1 juni 2017 tot 1 oktober 2017. Bij besluit van 24 oktober 2017 is een beoordeling vastgesteld met eindscore E (functioneert niet volgens de gestelde verwachtingen). Tegen deze vier beoordelingen heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Na een daarop gericht voornemen is appellante bij besluit van 22 november 2017 met toepassing van artikel 8:9 van het Ambtenarenreglement Utrecht eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid anders dan wegens ziekten of gebreken voor de vervulling van haar functie met als ingangsdatum 1 december 2018. Bij besluit van 15 mei 2018 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard en het ontslag gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Kort samengevat heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit niet gaat over een beoordeling en evenmin over de re-integratie na het ontslag en dat daarom de beroepsgronden daarover niet besproken worden. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de productie van appellante ruim beneden het gemiddelde van het team lag. Appellante heeft de lage scores op de beoordelingen niet bestreden en heeft ook niet betwist dat haar veelvuldig verbeterkansen zijn gegeven. Gelet op de eindscore E van de beoordeling van 24 oktober 2017 heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en/of instelling om haar functie op de juiste wijze te vervullen. Daarom kan het ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid stand houden.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Naar vaste rechtspraak (uitspraak van 1 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3254) moet, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, de ongeschiktheid voor het vervullen van zijn functie, zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn, door het bestuursorgaan aannemelijk worden gemaakt aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar. Ook is in het algemeen nodig dat de ambtenaar op zijn functioneren is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld om dit te verbeteren (uitspraak van 3 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1098).
4.2.
De Raad kan zich vinden in de overwegingen en de conclusie van de rechtbank en verwijst daar naar. Hij voegt daaraan, gelet op wat appellante heeft aangevoerd, nog het volgende toe.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep (opnieuw) vraagtekens geplaatst bij het systeem waarmee het college de productie van appellante heeft berekend. Zij vraagt zich af of er geen inkleuring heeft plaatsgevonden bij het lezen van de systeemdata en of bij de invoering van gegevens niet is toegewerkt naar een gewenste uitkomst. Het college heeft ter zitting (opnieuw) een duidelijke toelichting op de berekeningsmethode van de productie van appellante gegeven. De Raad is van oordeel dat die berekening aan de hand van juiste uitgangspunten en zorgvuldig tot stand is gekomen. Aan de input kant is uitgegaan van de eigen invoer in het systeem door appellante. Nu verder rekening is gehouden met de opgenomen verlofuren als niet productieve uren, kan niet worden gezegd dat de uitkomst niet overeenkomt met de werkelijke productie van appellante ten opzichte van haar teamgenoten . Naar aanleiding van de opmerkingen van appellante ter zitting dat zij wel eens fouten maakte bij het invoeren van de code als zij verlof moest inboeken, heeft de leidinggevende onweersproken verteld dat hij foute invoer van codes door appellante verbeterde en dat hij een rappel stuurde bij niet tijdige inzending van de gegevens. Pas daarna werden de gegevens verwerkt. Er is verder geen reden om aan te nemen dat - zoals het college bij herhaling heeft ontkend - de (ziekte)verlofuren werden meegeteld als gewerkte uren, nu een concrete onderbouwing van de kant van appellante ontbreekt. De Raad stelt dan ook vast dat periodes van afwezigheid wegens (ziekte)verlof geen invloed hebben gehad op de uitkomst van de berekening. Er zijn tot slot geen aanknopingspunten om te oordelen dat is toegewerkt naar een door het college gewenst resultaat.
4.4.
De beroepsgrond van appellante dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar moeilijke gezinsomstandigheden slaagt niet. Het aan appellante verleende ontslag is gebaseerd op het functioneren van appellante in periodes waarin zij niet wegens (ziekte)verlof afwezig was. Niet valt in te zien dat het college in die tijdvakken niet een normale functievervulling en prestatie zou mogen verwachten.
4.5. Met betrekking tot de onvrede van appellante over het achterwege blijven van een (vaste) plaatsing tijdens de re-integratiefase bij [de dienst X.] wijst de Raad in aanvulling op de aangevallen uitspraak naar zijn uitspraak van 19 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2088, waarin is geoordeeld dat in het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van een ontslagbesluit, zoals hier het geval is, de vraag of het bestuursorgaan heeft voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen jegens de betrokkene niet aan de orde kan komen.
5. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2019.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Buur