Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
;
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. Appellante, vertegenwoordigd door mr. P.S. Folsche, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die op 9 december 2015 had besloten om geen studiefinanciering toe te kennen voor de periode in geschil. Tijdens de zitting op 2 oktober 2019 heeft de minister meegedeeld dat hij dit besluit niet langer handhaafde en alsnog studiefinanciering zou toekennen aan appellante. Hierdoor was er feitelijk geen geschil meer tussen partijen, maar het hoger beroep werd niet ingetrokken.
De Raad heeft vervolgens de vraag beoordeeld of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), was overschreden. De Raad concludeerde dat de totale duur van de procedure, die meer dan vier jaar had geduurd, inderdaad de redelijke termijn overschreed. De Raad oordeelde dat appellante recht had op een schadevergoeding van € 500,- voor de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die op € 256,- werden begroot. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de meervoudige kamer.