In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de WW-uitkering van appellante en de weigering van een ZW-uitkering door het Uwv. Appellante, die in Hongarije woont, had zich ziek gemeld na een periode van werkloosheid. Het Uwv stelde dat appellante vanaf 31 mei 2017 buiten Nederland verbleef, wat niet was gemeld. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de WW-uitkering per 21 juni 2017 heeft ingetrokken, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor het behoud van de uitkering bij verblijf in het buitenland. Tevens werd geoordeeld dat appellante geen recht had op een ZW-uitkering, omdat zij niet verzekerd was op de datum van haar ziekmelding op 5 september 2017. De rechtbank had eerder de beroepen van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad benadrukte dat appellante niet had aangetoond dat zij aan de vereisten voor het behoud van de WW-uitkering had voldaan en dat het Uwv geen toezeggingen had gedaan over haar recht op uitkering na haar verhuizing naar Hongarije.