Uitspraak
18.3890 WSF
OVERWEGINGEN
besluit 1, bij besluit van 8 januari 2018 (bestreden besluit 2) het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 14 juli 2017 ongegrond verklaard. Volgens de minister kan niet worden gesproken van een ernstig en structureel conflict tussen betrokkene en haar vader als bedoeld in de artikelen 3.14 van de Wsf 2000 en 6, eerste lid, aanhef en onder a, en 7 van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000). Voorts is geen sprake van een situatie als bedoeld in de artikelen 6, eerste lid, aanhef en onder c, en 9 van het Bsf 2000.
.De rechtbank is van oordeel dat niet voldaan is aan de grond voor loskoppeling als neergelegd in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bsf 2000. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 27 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3542, heeft de minister zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat niet gezegd kan worden dat het contact tussen betrokkene en haar vader vanaf haar twaalfde levensjaar niet wezenlijk is als bedoeld in artikel 9 van het Bsf 2000. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat geen sprake was van een ernstig en structureel conflict als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bsf 2000. De overgelegde verklaringen schetsen een beeld van een ontwrichte gezinssituatie die een ernstig en structureel conflict tussen betrokkene en haar vader tot gevolg heeft gehad. Betrokkene benoemt de omstandigheden die aan het conflict ten grondslag liggen terecht als ernstig geestelijk geweld van haar vader tegenover haar. Betrokkene is na de scheiding van haar ouders, van haar negende tot haar dertiende jaar, gedwongen geweest om bij haar vader te wonen terwijl zij dat niet wilde. Het was voor haar een beklemmende en angstige situatie. Zij had vaak ruzies met haar vader, met name over de opvoeding van haar broertje die het syndroom van Down heeft. Haar vader was door zijn verslavingsproblematiek vaak alleen met zichzelf bezig en was daardoor niet goed in staat om voor de kinderen te zorgen. Om die reden heeft betrokkene op jonge leeftijd jarenlang de verantwoordelijkheid gehad voor de opvoeding van haar broertje. Betrokkene heeft verklaard dat haar vader heeft toegegeven dat hij haar in die jaren heeft verwaarloosd. Door deze voorgeschiedenis heeft betrokkene het contact met haar vader verbroken.
Bsf 2000 sprake indien de verstoring van de relatie tussen ouder en kind zodanig fundamenteel en structureel is dat loskoppeling de enige weg is. Als voorbeelden daarvan worden genoemd gevallen waarbij ernstig lichamelijk of ernstig geestelijk geweld een rol heeft gespeeld, dan wel gevallen van diepgaande, met ernstige conflicten gepaard gaande, verschillen van inzicht over met name levensovertuiging, cultuur of geloof.
artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bsf 2000 wordt afgeweken van dit wettelijk uitgangspunt van ouderafhankelijkheid en ouderverantwoordelijkheid voor de aanspraken op een aanvullende beurs (met uitzondering van de juridisch afdwingbare onderhoudsverplichting op grond van artikel 1:395a BW tot het bereiken van de leeftijd van 21 jaar ingevolge het bepaalde in artikel 12 van het Bsf 2000). Een ruime uitleg van een uitzonderingsbepaling op een fundamenteel wettelijk uitgangspunt ligt niet in de rede.
(dreiging van) geestelijke mishandeling. Na het wijzigen van de omgangsregeling met haar vader in 2014 is betrokkene volledig bij haar moeder gaan wonen en was er nog nauwelijks contact met haar vader. Uiteindelijk heeft zij het contact met haar vader verbroken waarin haar vader, die gezien zijn brief van 31 oktober 2016 (in enige mate) beseft dat hij als vader ernstig tekort is geschoten, berust.