Uitspraak
18.203 PW
5 december 2017, 17/2408 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 6 mei 2016 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet ingediend, met als gewenste ingangsdatum 1 mei 2015. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen, omdat appellant over voldoende middelen zou beschikken om in zijn levensonderhoud te voorzien. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het college ten onrechte geen vergoeding heeft gegeven voor de kosten die hij heeft gemaakt in verband met de behandeling van zijn bezwaar. De Raad oordeelde dat de kosten alleen vergoed kunnen worden als het bestuursorgaan onrechtmatig heeft gehandeld, wat in dit geval niet aan de orde was. De Raad bevestigde dat er geen recht op bijstand bestaat over een periode voorafgaand aan de aanvraag, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Appellant kon echter niet aantonen dat er dergelijke bijzondere omstandigheden waren.
De Raad concludeerde dat de bedragen die appellant op zijn bankrekening ontving, niet als leningen konden worden aangemerkt, omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat deze bedragen daadwerkelijk als leningen waren verstrekt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers van bijstand om duidelijk aan te tonen dat zij voldoen aan de voorwaarden voor bijstandsverlening, inclusief het aantonen van leningen voor levensonderhoud.