ECLI:NL:CRVB:2019:3524
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellante in het kader van de Ziektewet en WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die als schoonmaakster werkzaam was, had zich ziek gemeld en verzocht om een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank had eerder de beroepen van appellante tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Appellante betwistte dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en stelde dat haar psychische klachten niet goed waren beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening had gehouden met de medische informatie van appellante. De Raad bevestigde dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen en dat het beginsel van equality of arms niet was geschonden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.