ECLI:NL:CRVB:2019:3448

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
19/4083 WW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking van de behandelend rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 4 november 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/4083 WW-W, waarin een verzoek om wraking van de behandelend rechter is afgewezen. Het verzoeker stelde dat de behandelend rechter, H.G. Rottier, in een eerdere zaak van verzoeker een onwelgevallige uitspraak had gedaan, wat volgens verzoeker zou kunnen leiden tot een schijn van vooringenomenheid. De Raad oordeelde echter dat de enkele omstandigheid dat een rechter in een eerdere zaak een onwelgevallige uitspraak heeft gedaan, niet voldoende is om te concluderen dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is. Dit is in lijn met eerdere rechtspraak, waaronder de uitspraak van 22 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2044). Verzoeker heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangedragen die de schijn van vooringenomenheid zouden kunnen onderbouwen. De Raad benadrukte dat de juistheid van de eerdere uitspraak van 27 juni 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2101) niet ter beoordeling stond in deze wrakingsprocedure. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.4083 WW-W

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge beslissing op het verzoek om wraking door
[verzoeker] (verzoeker)
Datum uitspraak: 4 november 2019
Zitting hebben: L.M. Tobé, J.J.T. van den Corput en J.P.A. Boersma
Griffier: L. Hagendijk
Verzoeker is niet verschenen.
H.G. Rottier (behandelend rechter) is niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb blijkt dat de strekking van het instituut van wraking is gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Aan het verzoek om wraking van de behandelend rechter is ten grondslag gelegd dat de behandelend rechter uitspraak heeft gedaan in een eerdere zaak van verzoeker, te weten de uitspraak van 27 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2101. Volgens verzoeker is in die zaak ten onrechte ook uitspraak gedaan in de bodemzaak en is de gedane uitspraak onjuist.
3. De behandelend rechter heeft meegedeeld niet te berusten in het wrakingsverzoek.
4. De enkele omstandigheid dat een rechter in een eerdere zaak van de betrokken partij een die partij onwelgevallige uitspraak heeft gedaan, kan naar vaste rechtspraak van de Raad niet worden gerekend tot feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2044). De juistheid van de uitspraak van 27 juni 2019 staat in het kader van deze wrakingsprocedure niet ter beoordeling. Verzoeker heeft geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit (de schijn van) vooringenomenheid van de behandelend rechter zou kunnen worden afgeleid.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
Utrecht, 4 november 2019
De griffier De voorzitter
(getekend) L. Hagendijk (getekend) L.M. Tobé
lh