Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om voorlopige voorziening en schadevergoeding. Verzoeker, die schadevergoeding eiste van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vanwege onrechtmatige besluiten, had eerder nabetalingen ontvangen voor de jaren 2008 tot en met 2014. Het Uwv had een schadevergoeding van € 11.969,- vastgesteld, maar verzoeker betwistte dit bedrag en eiste een hogere schadevergoeding. De rechtbank had het beroep van verzoeker gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, maar het Uwv had in hoger beroep een bedrag van € 13.000,- aangeboden als finale kwijting.
De voorzieningenrechter heeft de gronden van verzoeker in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze onvoldoende onderbouwd waren. Verzoeker had summiere gronden aangevoerd en verklaarde niet in staat te zijn om juridische bijstand te verkrijgen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de rechtbank de gronden van verzoeker uitvoerig had besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De voorzieningenrechter heeft het hoger beroep van verzoeker afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, evenals het verzoek om een voorlopige voorziening. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van gronden in hoger beroep en de rol van de voorzieningenrechter in het beoordelen van verzoeken om voorlopige voorzieningen in bestuursrechtelijke zaken.