ECLI:NL:CRVB:2019:3294
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de weigering van een IVA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een B.V., tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had onderbouwd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet duurzaam was, en dat de werknemer recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering in plaats van een IVA-uitkering. De werknemer, die met lichamelijke en psychische klachten uitviel als automonteur, had eerder een WGA-uitkering gekregen, maar appellante stelde dat de arbeidsongeschiktheid van de werknemer duurzaam was en dat hij recht had op een IVA-uitkering. De rechtbank volgde de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die stelde dat er een kans op verbetering van de belastbaarheid van de werknemer bestond, en dat de behandelingen voor de aandoeningen van de werknemer goed behandelbaar waren.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat de motivering van het Uwv niet voldeed aan de eisen en dat de behandelingen niet beschikbaar waren voor de werknemer. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv voldoende onderbouwd had dat de volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer op de datum in geding niet duurzaam was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 10 oktober 2019.