In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie). Het hoger beroep werd ingetrokken omdat het Uwv geheel aan de bezwaren van appellant tegemoet was gekomen. De Raad heeft vervolgens de verzoeken van appellant om schadevergoeding behandeld, waaronder de vergoeding van wettelijke rente en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Raad heeft vastgesteld dat de procedure in totaal meer dan vier jaar heeft geduurd, wat leidt tot een overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 500,- voor de overschrijding van de redelijke termijn, waarbij het Uwv werd veroordeeld tot betaling van € 100,- en de Staat der Nederlanden tot betaling van € 400,-. Daarnaast is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering en de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.536,-.
De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, met L.R. Carlier als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de rechten van appellanten in bestuursrechtelijke procedures, vooral met betrekking tot de redelijke termijn en de bijbehorende schadevergoeding.