ECLI:NL:CRVB:2019:3174
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing Wajong-uitkering en beëindiging WIA-uitkering met verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering en de beëindiging van haar WIA-uitkering. Appellante, geboren in 1989, had in 2007 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uwv werd afgewezen op basis van een inschatting van minder dan 25% arbeidsongeschiktheid. In de jaren daarna heeft appellante meerdere keren geprobeerd om deze beslissing te herzien, maar het Uwv heeft telkens geen aanleiding gezien om terug te komen op het eerdere besluit. In 2014 werd haar een WIA-uitkering toegekend, maar deze werd in 2016 beëindigd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er nieuwe feiten zijn die een herbeoordeling rechtvaardigen, waaronder een recente FML die meer beperkingen vaststelt. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is om de medische beoordeling van het Uwv in twijfel te trekken. Tevens is er een verzoek om schadevergoeding gedaan wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat door de Raad gedeeltelijk is toegewezen. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden en heeft het Uwv en de Staat veroordeeld tot schadevergoeding aan appellante.