ECLI:NL:CRVB:2019:3137

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
2 oktober 2019
Zaaknummer
17/4548 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag WAO-uitkering en verzoek om terug te komen van eerder besluit

Op 2 oktober 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant, die in hoger beroep ging tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De zaak betreft een verzoek van appellant om terug te komen op een eerder besluit van 24 maart 2009, waarbij zijn aanvraag om een WAO-uitkering was afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een heroverweging van het eerdere besluit rechtvaardigden.

De appellant had eerder, op 18 augustus 2016, opnieuw een aanvraag ingediend, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij ziek was en niet kon werken, maar de Raad oordeelde dat de aangevoerde gronden onvoldoende waren om het bestreden besluit te herzien.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden had aangedragen die een heroverweging van het besluit van 24 maart 2009 rechtvaardigden. De Raad benadrukte dat de nieuwe feiten of omstandigheden uiterlijk in de bezwaarfase moeten worden aangedragen en dat de enkele stelling van appellant over zijn ziekte niet voldoende was om het besluit te herzien. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

17.4548 WAO

Datum uitspraak: 2 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
31 mei 2017, 17/46 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en medische stukken aan de Raad gestuurd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de weigering om op een aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) te beslissen, gegrond verklaard en het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 december 2008, waarbij de aanvraag om een WAO‑uitkering is afgewezen omdat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet is vast te stellen, ongegrond verklaard. Na beroep is dit besluit in rechte komen vast te staan.
1.2.
Op 18 augustus 2016 heeft appellant wederom een aanvraag om een WAO-uitkering ingediend.
1.3.
Bij besluit van 11 oktober 2016 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen. Het door appellant tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 9 december 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank – samengevat weergegeven – overwogen dat het Uwv terecht de aanvraag van appellant bij de heroverweging in bezwaar naar elke mogelijke strekking heeft opgevat. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de Raad van 11 maart 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:891). Voor zover het verzoek van appellant moet worden opgevat als een beroep op de regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid, heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat de periode van vijf jaar na de weigering van de WAO-uitkering is verstreken en dat appellant daarom niet voor deze regeling in aanmerking komt. Voor zover het verzoek van appellant is opgevat als een verzoek om voor het verleden terug te komen van het besluit van 24 maart 2009, heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv dit verzoek terecht heeft afgewezen omdat wat appellant heeft aangevoerd niet kan worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Het Uwv was daarom bevoegd om met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht de aanvraag af te wijzen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij ziek is en dat hij niet kan werken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant brieven van behandelend artsen van
3 juli 2017 aan de Raad gezonden.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad heeft met zijn uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) zijn rechtspraak over de toetsing van de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich bij het bestreden besluit terecht, zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.2.
Onder nieuw gebleken feiten en omstandigheden worden verstaan feiten en omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten en omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellant bij zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in voormelde zin heeft vermeld. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Het oordeel van de rechtbank over de eventuele Amber-aanspraken van appellant wordt ook onderschreven.
4.4.
In de summiere gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De enkele stelling van appellant dat hij ziek is en niet kan werken, is in dat verband onvoldoende. In hoger beroep zijn medische stukken ingediend, maar nog los van het feit dat in een geval als dit de nieuwe feiten of omstandigheden uiterlijk in de bezwaarfase moeten worden aangedragen, is daarbij in het geheel niet toegelicht wat het verband is met het WAO-besluit van 24 maart 2009 en, voor zover dat verband al aanwezig is, waarom deze gegevens niet eerder konden worden verstrekt.
4.5.
Gelet op het bovenstaande moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.A.E. Lageweg

VC