ECLI:NL:CRVB:2019:302
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WW-, ZW- en WIA-uitkeringen wegens gefingeerd dienstverband
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) had aangevraagd, werd geconfronteerd met de intrekking van zijn uitkeringen en terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking was gebaseerd op de bevindingen van een onderzoek dat had aangetoond dat appellant vermoedelijk niet werkzaam was geweest voor de door hem opgegeven werkgever, [BV], en dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv voldoende aannemelijk had gemaakt dat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking was en dat appellant geen loon had ontvangen. In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank niet alle omstandigheden had meegewogen en dat hij wel degelijk had gewerkt. De Raad oordeelde echter dat het Uwv op goede gronden had gehandeld en dat appellant niet met objectieve gegevens had aangetoond dat hij een dienstverband had. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant ongegrond.