Uitspraak
18.2998 AW
OVERWEGINGEN
(onder 4.2.2.) onderschrijft de Raad deze conclusie niet.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die werkzaam was bij de belastingdienst, had in 2014 een vaststellingsovereenkomst gesloten na een strafontslag. Hij verzocht om herziening van deze overeenkomst, stellende dat hij gedwaald had bij het sluiten ervan. De staatssecretaris van Financiën had het verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvocht.
De Raad oordeelde dat er geen sprake was van dwaling. De appellant had bewust gekozen om het geschil met de staatssecretaris te beëindigen met de overeenkomst, waardoor hij het ontslagbesluit niet meer ter toetsing kon voorleggen. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die volledige nakoming van de overeenkomst onredelijk maakten. Ook de stelling van de appellant dat er nieuwe bewijsmiddelen waren, werd verworpen, omdat deze informatie eerder had kunnen worden aangevoerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding.